donderdag 14 april 2011

Lost Worlds Verdwenen werelden Photography


Donderdag 14 april publiceerde Vrij Nederland 7 foto's uit de collectie van Museum Volkenkunde, om te vieren dat we 14.000 foto's gedigitaliseerd hebben. 

Linda Roodenburg selecteerde en  beschreef 39 beelden uit deze 14.000. 
- Ga naar het overzicht met  de 39 foto's
- Ga naar het inleidende interview met Linda Roodenburg
- Ga naar het achtergrondartikel 21e eeuwse bespiegelingen bij de historische fotocollectie

Distance


at various levels and in different senses, is the word around which photography in the ethnographical context revolves: the mental and physical distance between photographer and subject and the distance between the viewer and the subject of the photograph, which varies per person and in time.
From scientific anthropometrical photography to multimedia installations by cosmopolitan artists with new perspectives. The ethnology museum, as a collector, researcher and intermediary of the view of the Other, lies at the centre of this...


Dit is Japan ten voeten uit.
Een jonge pelgrim onderweg naar de heilige vulkaan Fuji. Hij loopt in de gebruikelijke witte kleding in een maanverlicht landschap met de Fujiyama op de achtergrond. Niets op deze foto is aan het toeval overgelaten. Het landschap is een geschilderd decor dat overloopt in een pad met echte stenen op de vloer van een foto studio.

De foto is afkomstig uit het atelier van Kusakabe Kimbei, een meester in het inkleuren van foto’s, door hem zelf gemaakt of door beroemde fotografen als Felice Beato en Baron Raimund von
 Stillfried-Rathenitz. Zijn klanten waren voornamelijk reizigers op ontdekkingstocht door het mysterieuze Japan, dat in de 19de eeuw voor het eerst sinds eeuwen haar grenzen opende voor buitenlanders.

Met de modernisering van Japan verdween de traditionele pelgrimage. Maar sinds kort is er sprake van een opleving. Reisbureau’s organiseren pelgrimstochten naar oude en nieuwe heilige plaatsen die in groepsverband per bus of trein geboekt kunnen worden.

Toch is er een toevalligheid in de afbeelding geslopen. De vollemaan aan de bovenrand staat niet op het negatief. Dit is eenmisdruk. Op andere afdrukken van deze opname ontbreekt decirkel. Kimbei liet hem zitten. Dat is pas echt Zen. 

Rond 1900 vestigde Nederland de eerste bestuurspost in het Zuidwesten van Nieuw-Guinea. Het gebied werd bewoond door de Marind Anim, een Papoea stam die in de verre omtrek berucht was vanwege koppensnellerij en uitbundig sexueel gedrag.

De Marind hadden de gewoonte om het hoofd van een vijand te snellen om een naam voor een pasgeboren baby te bemachtigen. De naam van de dode werd overgedragen op het kind. Om die reden heetten nogal wat kinderen “Moeder help me” of “Ik ga dood”. Deze laatste woorden van het slachtoffer werden door de sneller opgevat als zijn naam.

Mede dankzij de missionarissen van het Heilig Hart die zich tussen de Marind gevestigd hadden, kwam er een einde aan de koppensnellerij. De Marind legden zich bij het verbod neer en werden katholiek in ruil voor medische verzorging en exotische goederen.

Op hun beurt vonden de Marind Anim dat de missionarissen er nogal onverzorgd uitzagen, vooral hun kapsels. Wie de spectaculaire haardracht van dit meisje ziet begrijpt waarom.




Over de waarheid achter deze foto waren de meningen verdeeld.

Zijn dit meisjes van vlees en bloed of twee wassen beelden zoals men die in de 19de eeuw zo natuurgetrouw kon maken? De foto is vaak gepubliceerd, in heden en verleden. In Wildheid en Beschaving (1989) schrijft Raymond Corbey dat dit een foto is van een maquette die rond 1900 in het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden opgesteld stond. Corbey voert het beeld op als typerend voor de Europese, racistische verbeelding van zwarte Afrikanen. De stand van het hoofd en geprononceerde mondpartij van beide meisjes zouden volgens hem overdreven zijn om te laten zien dat het zwarte ras evolutionair dichter bij apen staat dan het blanke ras.

Dat is in dit geval toch echt te ver gezocht. De meisjes steken hun hoofd vooruit om tegenwicht te bieden aan de zware haarextensies. Bovendien zien we nu iets wat tot voor kort niet gezien kan worden: een digitale scan wijst uit dat de meisjes zich aan de oever van een meer bevinden en niet in een museum. 

In een heel ander soort boek, de in vele talen gepubliceerde bestseller Die Rassenschönheit des Weibes van Prof. dr. C.H. Stratz uit 1901, staat de foto ook prominent afgebeeld. Dr. Stratz was kind aan huis bij het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden. Voor zijn populair-wetenschappelijke boeken maakte hij dankbaar gebruik van het snel groeiende aantal foto’s van meisjes en vrouwen uit alle werelddelen in de museumcollectie. Hij legde ze in zijn boeken langs zijn meetlat voor schoonheid en raszuiverheid, als een soort Miss Universe verkiezing avant-la-lettre.

Stratz twijfelde ook niet aan de echtheid van de meisjes - als het een maquette was dan moet hij deze gezien hebben - en gaf ze een hoge score vanwege hun ‘slanke, sierlijke en goed geproportioneerde lichamen’. Helaas kon hij deze “Kongonerinnen” niet tot de wereldtop rekenen vanwege de mond met ‘ontsierende, dikke, wellustige lippen’.





Dit is een jonge derwisj, herkenbaar aan zijn lange haar, eenvoudige kleren, een vilten muts en een bijl. Rondtrekkende derwisjen waren een normaal verschijnsel in 19de eeuws Perzie. Ze kozen voor een ascetisch bestaan, zonder vaste woon-of verblijfplaats en leefden van de bedelstaf. Vanwege hun onafhankelijke interpretatie van de Koran worden derwisjen in het huidige islamitische Iran niet meer geduld. De Turkse Mevlevi-derwisjen daarentegen, zijn geliefd en wereldberoemd met hun urenlange, meditatieve, rondwervelende dans in sierlijke, witte gewaden en hoge vilten hoeden.

Het portret van deze Perzische derwisj is rond 1890 gemaakt door Antoine Sevruguin. Hij werd geboren in Teheran als zoon van Russisch-Armeense ouders en groeide op in Georgië. In 1870 opende hij als eerste in de Iraanse geschiedenis een professionele fotostudio in Teheran. In 1908 ging een deel van zijn archief in vlammen op en 17 jaar later werden bijna alle resterende foto’s in beslag genomen. Sjah Reza wilde Iran moderniseren naar Europees model en het vernietigen van foto’s van traditionele Iraanse cultuur maakte daar deel van uit. Van de ruim 7000 glasnegatieven die Sevruguin maakte is ongeveer een tiende deel bewaard gebleven.

In 1901 had het museum in Leiden een aantal foto’s van Sevruguin in bruikleen. Voor ze teruggegeven moesten worden aan de eigenaar, maakte een museummedewerker opnamen van de foto’s op glasnegatief. Zodoende is een aantal van de verloren gegane beelden toch bewaard gebleven. Deze foto hoort daar bij. Op de afdruk is te zien hoe de medewerker de originele foto met spelden op een karton heeft vastgeprikt.






Hoeveel kinderen heeft de fotograaf de boom in gejaagd? Hoe langer je kijkt, des te meer er  tevoorschijn komen. Het zijn er tenminste elf.

Deze boom stond aan de rand van de stad Algiers, in de botanische tuin die de Fransen in 1832 aanlegden. In deze Jardin d’Essai plantten zij een grote variatie aan inheemse en exotische bomen. Sommige exoten deden het zo goed dat ze inmiddels inheems zijn geworden.

Fotograaf P. Famin schreef onder de foto Etude de frênes, oftewel ‘studie van een es’. Schilders maken studies, maar fotografen doen dat meestal niet.

Misschien wilde hij met de titel benadrukken dat dit niet zomaar een foto van een boom is, maar een kunstwerk. Maar tegen zo’n boom van een foto kan toch geen kunstwerk op?

De botanische tuin van Algiers is nog steeds een bezienswaardigheid die in alle reisgidsen vermeld staat. Misschien staat de boom er nog. Of zijn broer op de achtergrond, die sprekend op hem lijkt.





De ss Oceana worstelt met de uitlopers van een orkaan in de Grote Oceaan. Aan boord fotograaf dr. Hans Hallier, Duits botanist in Nederlandse dienst bij ‘s Lands Plantentuin Buitenzorg te Java.

Het schip, gebouwd in 1891 in Glasgow, is eigendom van het Duitse Jaluit Gesellschaft, een firma die het transport verzorgt van passagiers en goederen in dit uitgestrekte eilandengebied. 

Hallier maakte deze virtuose opname op 3 november 1903, op volle zee, ergens tussen het eiland Yap en de Filipijnen. Een man klampt zich vast aan de rand van het voordek, terwijl een collega zich met een emmer naar het vooronder spoedt.

Het schip heeft de haven van Manilla veilig bereikt. Het was een van zijn laatste reizen onder Duitse vlag. Kort daarna werd de ss Oceana doorverkocht aan een Australische maatschappij en vervangen door de modernere Germania.

In zijn laatste levensjaren is het schip Japans bezit als Kyoyei Maru nr. 3. Het einde is dramatisch. In 1918 vliegt het schip in de haven van Kobe, beladen met benzine, in brand.




Dit zijn geen uit de gevangenis ontsnapte Afrikaanse Daltons, maar vrije jongens op een rivierboot. De mannen horen tot de Kru, een bevolkings groep die bemiddelde bij het transport van slaven vanuit het binnenland naar de West-Afrikaanse kust, opdat ze zelf met rust gelaten werden.

Kru monsterden vaak aan op Europese slavenschepen. Ze droegen graag zeemanskleding, zoals deze gestreepte truien. Ze stonden ook bekend om hun virtuose gitaarspel. Via de Portugezen hadden ze de gitaar leren kennen en snel opgenomen in hun eigen muziekcultuur.

Vanaf 1820 vestigden vrijgelaten slaven uit Amerika zich in het West-Afrikaanse kustgebied. In 1847 werden hun nederzettingen verenigd tot het eerste onafhankelijke land van Afrika, Liberia. Lange tijd ging het goed in Liberia. Tot in de jaren ‘90 de burgeroorlog uitbrak.

Voormalig president Charles Taylor is voor het Internationale Gerechtshof in Den Haag ter verantwoording geroepen voor de massamoorden die zijn leger heeft gepleegd. Het land verkeert in een diepe crisis. Het rivierengebied in het zuiden waar de Kru vanouds leven, is er dermate slecht aan toe dat de jongeren en masse naar de hoofdstad Monrovia trekken.


Geen opmerkingen: