maandag 25 februari 2019

Views & Reviews netherlands ⇄ bauhaus - pioneers of a new world Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam


netherlands ⇄ bauhaus - pioneers of a new world

See also

The Bauhaus (photo)Books Bauhausbücher covers, № I-XIV (1925-1930) Architecture Graphic Design Photography


An innovator in graphic design, typography, photography and furniture design Nederland Bouwt Betonwegen Paul Schuitema Company Photography


Before commencing its large-scale renovations, Museum Boijmans Van Beuningen pulls out all the stops with the exhibition ‘netherlands ⇄ bauhaus – pioneers of a new world’. 2019 is the centenary of the founding of the Bauhaus, the revolutionary art and design school whose influence can still be felt today. Almost 800 objects – artworks, furniture, ceramics, textiles, photographs, typography and architectural drawings – provide a unique insight into the inspirational interactions between the Netherlands and the Bauhaus.

Envisaging a new world and a quest for simplicity and functionality were among the principles of the Bauhaus. Walter Gropius established the revolutionary school for artists, architects and industrial designers in the German city of Weimar in 1919. In a period in which only a small elite could afford products designed by artists, the Bauhaus worked from the ideal of making beautiful and functional design available to all. The school’s groundbreaking ideas, which later exerted worldwide influence, found their echo in the Netherlands in architecture, design and education. Museum Boijmans Van Beuningen explores this Netherlands ⇄ Bauhaus network for the first time in a major survey.

dutch influence
The Bauhaus teaching staff included famous artists such as Wassily Kandinsky, Paul Klee, László Moholy-Nagy and Oskar Schlemmer. Various Dutch artists also contributed to the school’s specific character. Even before the establishment of the Bauhaus, H.P. Berlage, Mathieu Lauweriks and Johan Thorn Prikker were members of the Deutsche Werkbund (established in 1907), whose ideas about the fusion of art and industry were an important source of inspiration for the Bauhaus. De Stijl, the magazine of Theo van Doesburg, Piet Mondrian, Gerrit Rietveld, J.J.P Oud, among others, was read by all the teachers and students at the Bauhaus. Under the influence of these artists, the Bauhaus quickly abandoned its Expressionist roots in favour of a Functionalist approach. The school was forced to move twice – to Dessau in 1925 and to Berlin in 1932 – and was finally closed by the Nazis in 1933. Some thirty teachers and students fled to the Netherlands, where they established businesses, designed for Dutch industry and were active in art and design education.


rotterdam and the bauhaus
J.J.P. Oud, Rotterdam’s Municipal Housing Architect, was an important link between the Bauhaus and Rotterdam. His social housing projects in Spangen, the Kiefhoek and the Witte Dorp (White Village) attracted the attention of German architect. Oud gave an important lecture on Dutch architecture at the Bauhaus in Weimar in 1923. This was the beginning of regular contact between the German school and Rotterdam, and Dutch Functionalist architecture soon gained international recognition.




vorkurs
What are the inherent characteristics of colour, form and materials? Bauhaus students returned to basics in the Vorkurs (Preliminary Course) and developed a new formal idiom, step by step. Explore this revolutionary educational innovation by taking part in the Vorkurs. Then immerse yourself in hundreds of objects: artworks, furniture, ceramics, textiles, photographs, typography and architectural drawings, many of which are being exhibited for the first time. The museum’s own collection of approximately two hundred Bauhaus-related objects is supplemented with six hundred special loans from more than sixty museums and private collectors in the Netherlands and abroad. The exhibition ‘netherlands ⇄ bauhaus – pioneers of a new world’ is displayed in the 1500 m2 Bodon Galleries.





Zeker, vormgevers wereldwijd zijn al 100 jaar schatplichtig aan het Bauhaus, maar omgekeerd heeft de Duitse kunststroming ook veel te danken aan dwarsligger Theo van Doesburg.
Stefan Kuiper21 februari 2019, 18:35

Bauhaus-studenten gezien vanaf een balkon van het Prellerhaus, het ateliergebouw van het Bauhaus in Dessau, 1927. Beeld Museum Bojimans van Beuningen

In de categorie voetnoten-die-u-direct-weer-mag-vergeten: in 1943 tekende Bé Brand, student aan de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam, de voorloper van de Gerrit Rietveld Academie, bij wijze van lesopdracht een ontwerp voor een balie voor bibliotheekmedewerkers. Brands gedroomde balie was niet laag (want dan moest de ‘juffrouw’ opkijken, met als gevolg nekpijn) en niet hoog (rugpijn!), maar iets ertussenin, en stond op een kleine verhoging, zodat lange en minder lange boekenwurmen eender goed bediend konden worden.

Brands aanpak was innovatief. Waar vroegere ontwerpers zich vooral hadden bekommerd om esthetische criteria (het materiaal voor het blad, de vorm van de poot), dacht zij primair aan de behoeften van de gebruiker. Anders gezegd: vorm was bij haar ondergeschikt aan functie, of beter: vorm volgde functie. Zo had Brand het geleerd op het IvKNO van haar latere echtgenoot, de interieurarchitect Johan Niegeman, die het weer had afgekeken op het Bauhaus, de Duitse school voor vormgeving en architectuur die bestond van 1919 tot 1932. 

Brand was dus indirect schatplichtig aan dat geruchtmakende instituut. Daar waren er meer van. Wat zeg ik: daar zíjn er meer van. Als u nu bijvoorbeeld even opkijkt van uw krant of tablet dan is de kans tien tegen een dat u iets ziet dat op de school is terug te voeren, van de verstelbare leeslamp op tafel tot de stoel waarop u zit tot het kopje waaruit u zojuist dronk. Ikea is Bauhaus, het lettertype Helvetica is Bauhaus, het oriëntatiejaar waarmee bijna elke kunstacademie-opleiding begint is Bauhaus.

Museum Boijmans Van Beuningen wijdt nu een tentoonstelling - de laatste voor de verbouwing - aan de wisselwerking tussen het Bauhaus en de Nederlandse toegepaste kunst. De tentoonstelling is het geesteskind van senior conservator Mienke Simon Thomas, en ademt in alles toewijding en kennis van zaken. Het museum toont ruim achthonderd voorwerpen van een honderdtal ontwerpers: schilderijen, grafiek, fotografie, meubels, serviesgoed, textiel, kleurontwerpen, affiches, boekomslagen. Objecten die in de Bodon-zaal in twee groepen zijn verdeeld: over de middenas de drie opeenvolgende generaties Bäuhausler; eromheen, als satellieten rond een moederschip, de neven-initiatieven: De Stijl, Co-op 2, Metz & Co, het Stedelijk Museum, de Bijenkorf en zo meer. Het is wat veel allemaal, gebiedt de eerlijkheid te zeggen. Een strengere selectie en een dwingendere hiërarchie hadden de expositie minder huiswerkerig gemaakt. 

Gunta Stölzl, tapijt van geknoopte wol uitgevoerd in de weefwerkplaats van het Bauhaus in Weimar, 1922. Beeld Museum Bojimans van Beuningen

Nu was de geschiedenis van Bauhaus ook complex. Welke school bedoelen we wanneer we erover spreken? De utopische op handwerk gerichte werkplaats à la de arts-and-craftsbeweging uit de vroege jaren twintig? De met moderne media en technieken experimenterende vakschool uit de periode erna? Het quasiwetenschappelijk ontwerplaboratorium van vlak voor de sluiting? Boijmans-directeur Sjarel Ex vergelijkt de opleiding in de catalogus treffend met een keuken waarin vrijelijk werd geëxperimenteerd met ingrediënten en bereidingswijzen, afhankelijk van wie aan het fornuis stond, en inderdaad: Bauhaus had geen eenduidig programma, al wordt het in het dagelijks spraakgebruik geassocieerd met ‘gestroomlijnd’ en ‘functioneel’.

Evengoed zijn er in het lesprogramma constanten aan te wijzen, noem ze de drie geboden van het Bauhaus: interdisciplinair werken is het eerste gebod, toegepaste kunst tot schone kunst verheffen en ontwerpen voor de grootindustrie zijn de andere twee. Je zou er een vierde gebod aan toe kunnen voegen: gij zult ontwerpen ter verheffing.  Een betere wereld, meenden de Bauhäusler, begint bij een deugdelijk afdruiprek.

Het Bauhaus, dat een amalgaam was van twee oudere opleidingen, was een idealistisch instituut. Het was ook een wankel instituut. Het kampte voortdurend met gebrek aan geld en middelen en moest zijn bestaansrecht meermaals bevechten tegenover de (conservatieve) deelstaatregeringen. Dat lukte niet altijd: tot twee keer toe moest het Bauhaus verkassen: eerst van Weimar naar Dessau (1925), later van Dessau naar Berlijn (1932), waar de school door  de nazi’s uiteindelijk werd gesloten. Ze versleet drie directeuren: Walter Gropius, Hannes Meyer en Mies van der Rohe, allen architect, en beschikte over een breed lesprogramma: weven, pottenbakken, boekbinden, edelsmeden, beeldhouwen. Het ideaal was dat de leerlingen zich ontpopten tot allroundontwerpers, maar door gebrekkige faciliteiten en incapabele werkplaatsmeesters kwam daar in de beginjaren nogal weinig van terecht. Wel direct succesvol waren de Vorkurs, de oriëntatielessen waarbij studenten oefeningen deden met kleur, vorm, materiaal en het eigen lichaam (ochtendgymnastiek). Deze stoomcursussen, schrijft kenner Frank Whitford, waren een complete brainwash dan wel een absolute bevrijding van creatief potentieel, afhankelijk van hoe je kijkt. Het basisjaar zoals we dat nog steeds kennen op kunstacademies voert er direct op terug.

Het onderwijs was niet de enige plek in Nederland waar de invloed van het Bauhaus voelbaar was. In de architectuur, meubelmakerij en reclamevormgeving merkte men het evenzeer. De invloed nam nog eens toe toen in de jaren dertig talloze oud-docenten en oud-leerlingen, op de vlucht voor de nationaalsocialisten, westwaarts reisden. Sommigen gingen les geven aan de door Paul Citroen opgerichte Nieuwe Kunstschool, en brachten met hun vrije moraal en progressieve blijmoedigheid innovatie en jeu naar de gedegen vakopleiding. Anderen belandden in de provincie. Kitty van der Mijll Dekker, de enige Nederlandse Bauhäusler die de opleiding voltooide, begon in Nunspeet bijvoorbeeld een weverij, de Wipstrik. De eerste theedoek met ruit is op haar conto te schrijven.

Tot zover de pijl van Duitsland richting Nederland; minstens zo groot was de invloed in tegengestelde richting. Het aantal Nederlandse studenten aan het Bauhaus was weliswaar gering (acht), maar onze architecten maakten er furore. De Rotterdamse stadsarchitect J.J.P. Oud stond er bijvoorbeeld in hoog aanzien, net als de meubelmaker Mart Stam, alsook Ouds De Stijl-genoot Gerrit Rietveld. Marcel Breuers houten-latjes-en-stofstoelen waren ondenkbaar zonder diens ontwerpen, net als de bureaulamp in Gropius’ directeurskamer.  De grootste intellectuele impuls uit Nederland aan het Bauhaus voltrok zich echter buiten het officiële curriculum, en was afkomstig van een kleine Utrechter met een groot hoofd en een nog groter ego.

Marcel Breuer, vier bijzettafels, 1926. Beeld Museum Bojimans van Beuningen

De schilder, architect en dichter Theo van Doesburgs bemoeienis met het Bauhaus behoort tot de kleurrijkste episodes uit de geschiedenis van de moderne kunst. Het begon al met zijn aanwezigheid: niemand had hem uitgenodigd. Hij kwam gewoon. Na een jaar van omzwervingen door Europa streek hij neer in Weimar in de hoop op een baantje. Zijn betrekkingen met zijn oude De Stijl-makkers in Nederland (Mondriaan, Oud) waren recentelijk danig bekoeld geraakt. In het pas geopende Bauhaus zag hij een aantrekkelijk nieuw podium.

Directeur Gropius en de zijnen zagen dat anders.

Zij beschouwden de Hollandse eenmansgroep als een geestverwant,  zij het eentje die je op veilige afstand hield. Ze wisten dat als ze Van Doesburg binnen zouden halen, hij binnen de kortste keren de academie zou proberen over te nemen. Voor Der Theo gold immers: of hij speelde de baas, of hij speelde niet. 

Nu was Doesburg er de man niet naar om te gaan zitten afwachten. Hij verplaatste de redactie van De Stijl naar Weimar en begon in zijn flat De Stijl-cursussen  te geven. Op zaterdagavonden hield hij soirees waar hij luidruchtige voordrachten hield over de constructivisten, begeleid op de piano door Nelly van Moorsel, zijn aanstaande derde bruid. Toen een vaste aanstelling aan het Bauhaus uitbleef begon hij kritiek te spuien op de school, die volgens hem te expressionistisch was, te romantisch. Hij liet de Hongaarse schilder Vilmos Huszár in De Stijl een polemisch artikel publiceren waarin docenten Feininger (‘kubisme uit 1912’), Klee (‘zieke dromen’), Itten (‘leeg pandoer’), Schlemmer (‘bekend van andere beeldhouwers’), Gropius (‘goedkope ideeën’) en meer werden afgefakkeld.  De Hongaar sommeerde ze om plaats te maken.

Het laat zich raden voor wie ze plaats moesten maken.

Van Doesburgs schimpscheuten waren een bittere pil voor de directie, want het Bauhaus was allesbehalve de techno-avant-gardische vrijplaats die haar oorspronkelijk voor ogen had gestaan. De opleiding was ouderwets, inefficiënt  en te veel gericht op unica; ze ontbeerde een fatsoenlijke architectuurafdeling en was onder invloed van Johannes Itten, de spiritualistische schilder annex sekteleider met het geschoren hoofd en de Oosterse gewaden (hij introduceerde het macrobiotische dieet in de kantine) steeds meer verworden tot een zweverige praatclub. Er moest iets veranderen. En nu zorgde die brutale Hollander voor extra druk op de ketel.

De oude garde ontzegde Doesburg de toegang tot de studio’s van de studenten; jonge Bauhäusler die met hem om bleven gaan, konden rekenen  op een slechte beoordeling.

Het haalde weinig uit. Van Doesburg bleef onverminderd populair. Zijn publicaties in de bibliotheek herkende men aan de vele pagina’s die er door bewonderaars uit waren gescheurd, en zijn elementaire vormen en primaire kleuren zag men terug bij zijn pupillen. Maar Van Doesburgs grootste wapenfeit was zijn invloed op het lesprogramma zelf.

Want Gropius mocht Van Doesburg dan een ‘luidruchtige proleet’ vinden, de Hollander had de Duitser wel wakker geschud: nadat Van Doesburg in 1922 naar Parijs was verkast, begon Gropius de opleiding grondig te herstructureren. Itten werd gewipt, de pragmatische Hongaarse fotograaf László Moholy-Nagy kwam in dienst, en binnen enkele jaren was Het Bauhaus verworden tot een school met nauwe banden met de plaatselijke industrie (Junker), een gewiekst opererende pr-machine en een volwaardige architectuurafdeling, die nog produceerde ook. Het zou te veel eer zijn om Van Doesburg exclusief voor deze innovaties verantwoordelijk te houden. Maar hij droeg er ontegenzeggelijk aan bij. 

BAUHÄUSLER OP KAMERS
Het Bauhaus kende een docentencorps met wellicht de hoogste dichtheid aan ego’s die ooit een kantine bevolkte. Onder meer Wassily Kandinsky, Johannes Itten, Paul Klee, László Moholy-Nagy, August Macke en Lyonel Feininger gaven er les. Sommigen van hen deelden een woning. Paul Klee en Wassily Kandinsky, beiden ver in de veertig, hokten bijvoorbeeld samen in Dessau. Kandinsky die moppert dat Klee nog moet afwassen: het is een beeld dat vrolijk stemt, zij het speculatief.





NOMINATED BEST PHOTOBOOK 2007/08 Kiyoshi Suzuki soul and soul 1969-1999 Photography

Lees meer ...

kiyoshi suzuki - soul and soul 1969-1999

Kiyoshi Suzuki (1943 - 2000) worked for more than 30 years within a relative solitude. He welcomed the unexpected, the surprizes that can be so typical in photography.

A man who planned his own path and followed his intuition. He played with life, a continuous moving inside the stories that life brings, connecting literature, music, theatre, religion, poverty, family in a meditative as well as an explosive, soulful way, always driven by a profound fascination for the fragility and integrity of the small and the humane.

Suzuki's early work from the late sixties and the early seventies has a mysterious quality. It is dark in imagery and content, sometimes obscure in the most positive sense of the word, meaning that already at his early age Suzuki understood the beauty of leaving things out. Soul and Soul from 1972 is his first book, self-published like almost all his books. It is arguably one of photography's most beautiful books. The images are taken in the mining area of Suzuki's childhood town and the book can be seen as an hommage to both the miners and to Suzuki's own growing up. Dark, calm and surprizing images. Soul and Soul is definitely a photographer's first book in a tradition of such works: La Banlieue de Paris by Robert Doisneau, The Destruction Business by Don McCullin, Homo Ludence by Fukase, Vietnam Inc. by Philip Jones Griffith and A Dialogue with Solitude by Dave Heath, all books that have in common this enormous quality and care about the photographs as well as the making of the book.

Kiyoshi Suzuki passed away in 2000, much too young. He left us eight books, with titles such as Soul and Soul, Mind Games, Street Shuffle, Finish Dying. Durasia. The work goes from intense classic black and white photography to an explosion of images and almost always it is in the books that Suzuki shows us the games he plays. He left behind many book dummies, often photocopied and many collages with small prints and handwriting.

It was in 1999 that Noorderlicht included Kiyoshi Suzuki in the large exhibition Wonderland. This exhibition was curated by Wim Melis (senior curator) and Machiel Botman (guest curator) and it showed the works from 30 photographers from many countries. Wonderland has since become a reference about this intuitive kind of photography. Noorderlicht has commissioned Machiel Botman to curate the exhibition of Kiyoshi Suzuki and Botman has since worked with the wife of Suzuki, Yoko and their twin daughters, Yu and Hikari. It has taken several visits to Yokohama to open up the large archive, the prints, the book dummies, the collages.

Machiel Botman is a photographer, represented by Gitterman Gallery in New York, Gallerie Vu in Paris and HUP Gallery in Amsterdam. He co-curated Izis/Chagall for the Jewish Museum in Amsterdam and is currently curating, next to Suzuki, the exhibition Miyako Ishiuchi for Langhans Gallery in Prague. This exhibition, supported by The Japan Foundation, will open in the spring of 2008 and then travel within Europe. Lees meer ... & Read more by 5B4 ...

From 8/3/2008 To 27/4/2008, Visit here Suzuki's website (in Japanese), and see for the nominaton of best photobook 2007/2008 ...

vrijdag 22 februari 2019

McHotel Tokyo Olivier van Breugel & Simone Mudde The Best Dutch Photobooks of 2013 Photography


Olivier van Breugel en Simone Mudde McHotel. Design : Koen Geurts. Self Published.

At three o’clock in the morning after singing in the karaoke bar, the subways in Tokyo are finished running. You are resigned to take a taxi, but as this is ridiculously expensive many Japanese have come up with an alternative. They go to the nearby Mc Donald’s. Instead of a meal, cups of soda or cheap coffee are being ordered. Everyone is seeking a comfortable place to take a nap until the first Metro starts up. For a week we got up at half past three in the morning to witness this phenomenon. The cities of the world are starting to look more and more alike - you can find the exact same stores and chains everywhere. What took us by surprise about this place is that a universal format such as McDonald’s can be temporarily transformed into a hotel.

See for more The Best Dutch Photobooks of 2013 ...


















woensdag 20 februari 2019

Met Rotterdam opgegroeid: 50 jaar.... De Reproductie Compagnie NV Photobooks of the Dutch Graphic Industry Company Photography



Met Rotterdam opgegroeid: 50 jaar.... De Reproductie Compagnie NV. [Foreword: K. Star sr. Design R. W. van der Valk].
Rotterdam / 1954 / 36 p. / hb. / 37x29cm / 65 b&w photographs / fotomontages en aangesneden foto's / reprotechniek vroeger en nu, stadsbeeld van Rotterdam). Ill. Studio Valk (beeldmerk DRC, cirkels, colorvlakken, diagonalen, guirlandes, colorbalken, wapen van Rotterdam, grafische voorstelling van lijn- en rasternegatieven en talloze illustraties). / NN / Firmenschrift / Photographie - Anthologie - Auftragsphotographie, commissioned photography - Nederland, Niederlande - 20. Jahrh. / Printed by Drukkerij C. Chevalier, Rotterdam (boekdruk). - Opdrachtgever: Grafische Kunstinrichting De Reproductie Compagnie NV (50-jarig bestaan). - Foto-typo-taal. Het gedenkboek is opgezet als een rondgang door het bedrijf. DRC wordt geassocieerd met een kind dat opgroeit tot man. Op de laatste twee pagina's staan 'de mening' van de ontwerper en de drukker.
 See for The heyday of Dutch industrial photography books, 1945 - 1965 ...











zaterdag 16 februari 2019

Views & Reviews Everyone a Photographer Rijksmuseum Amsterdam Mattie Boom Photography


Everyone a Photographer
February 15 2019 to June 10 2019
The Rijksmuseum’s photography curator Mattie Boom has for the last few years been studying hundreds of photographs for her doctoral research on the rise of amateur photography in the Netherlands. The results of her work will be on display in the Rijksmuseum from 15 February 2019 in Everyone a Photographer, an exhibition of more than 130 photographs, photograph albums and cameras that will take us back in time to the end of the 19th century.


foto
On Board, Warnemünde, from the album Scraps, Willem Frederik Piek, c. 1892 - c. 1893

The invention of cameras that were small and easy to operate meant that, for the first time, amateurs could capture important moments in their own lives. In Everyone a Photographer Boom shows that the effect of amateur photography on visual culture was profound, and that early amateur photography is the missing link in the history of photography.

Everyone a Photographer will run from 15 February to 10 June 2019 in the Rijksmuseum.

Everyone a photographer
‘Everyone a photographer’ (Iedereen fotografeert) was the slogan that Amsterdam photographic dealer Joan Guy de Coral used in 1900 to coax his customers to buy a hand-held camera and start taking photographs. The main group sparking interest in photography in the Netherlands at the end of the 19th century were well-to-do young urbanites with an interest in new gadgets. Drawn together by shared interests in activities such as cycling, they formed clubs and associations, held soirées and went out on excursions.


Queen Wilhelmina, a talented photographer
Noordzee
Wilhelmina, Queen of the Netherlands (1880–1962), North Sea, c. 1907. Royal Collections, The Netherlands.

The first part of the exhibition Everyone a Photographer includes fascinating photographs and albums by these very first amateur photographers. The images taken by the pioneers share striking similarities with those found on our modern smartphones, capturing personal moments in our travels or everyday lives. Queen Wilhelmina of the Netherlands was one of those pioneering photographers, and a talented one at that. This exhibition includes one of her albums containing many landscapes and seascapes, annotated with personal captions. The camera also became part of everyday life for artists such as G.H. Breitner, Willem Witsen and Theo van Doesburg, and this exhibition draws us into the worlds they inhabited, revealing the sources of their inspiration.

Technical innovations
The second part of the exhibition sheds light on the technical innovations taking place at the time. The invention of the Kodak camera and the reflex camera (the forerunner of the SLR) gave huge impetus to the development of photography. The first reflex camera in the Netherlands, a prototype of Bram Loman, will be on show for the first time ever in Everybody a Photographer. The introduction of this type of hand-held camera helped spark the explosive growth in the number of amateur photographers – in 1890 there were 1,000; by 1900 there were 15,000. These inventions and their experimental use by the pioneers fed developments in amateur photography: the photographers grew along with the technological innovations and the quality of the photographs improved.


Foto’s van Wilhelmina, en andere amateurs
Fotografie Dankzij de komst van de kleine camera kon eind 19de eeuw iedereen zelf fotograferen. De opmaat naar de moderne fotografie is nu te zien in het Rijksmuseum.

Rianne van Dijck
14 februari 2019

Noordzee, circa 1907.
Foto Koningin Wilhelmina

Een maand. Zo lang moest je eind negentiende eeuw wachten voordat je de foto’s kon zien die je had gemaakt van je zoon, je huis, de tuin van je grachtenpand, het San Marcoplein in Venetië. De Kodak-camera waarmee toen duizenden mensen gingen fotograferen moest in z’n geheel terug naar de winkel. Daar werd in de donkere kamer de film van honderd opnamen uit de hardkartonnen box gehaald en ontwikkeld, er werden afdrukjes gemaakt en er werd alvast een nieuwe filmrol in het apparaat gedraaid. ‘You press the button, we do the rest’, beloofde Kodak – en voor het publiek was dat een ware bevrijding, ook al duurde het vier weken voordat de envelop met foto’s kon worden opgehaald.

„In deze tijd waarin we continu foto’s maken, ze onmiddellijk kunnen zien en delen, is het niet meer voor te stellen, maar het was echt een revolutie, die eerste kleine en handzame camera’s. Ze zorgden voor vrijheid en mobiliteit, snelheid en dynamiek”, zegt Mattie Boom, conservator fotografie van het Rijksmuseum in Amsterdam. „Tot die tijd was het een kleine verhuizing om fotoapparatuur ter plekke te krijgen en werkten alleen de professionals ermee. Nu kon je zo’n camera gewoon om je nek hangen en overal mee naartoe nemen en werd het mogelijk om zelf bijzondere momenten vast te leggen.”

Verderop in dit stuk: vijf foto’s uit de tentoonstelling Iedereen fotografeert in het Rijksmuseum met toelichting van conservator Mattie Boom.

De ontwikkeling leidde tot een heel nieuwe groep fotografen: de amateurs. De huis-tuin-en-keukenfotografen die zonder artistieke aspiraties – „Wat niet wil zeggen dat ze geen talent hadden”, benadrukt Boom – maar vol enthousiasme hun omgeving, hun familie, hun reizen gingen vastleggen.

Mattie Boom onderzocht de afgelopen jaren honderden foto’s voor haar promotieonderzoek naar de opkomst van amateurfotografie in Nederland. Wat haar vooral opviel was hoezeer deze de opmaat bleek naar de moderne, hedendaagse fotografie. „De statische visuele cultuur werd dynamisch. De stad, de straat, de alledaagse werkelijkheid werden gefotografeerd in een rauwe, realistische stijl. Anders dan voorheen, toen je je portret kon laten maken door een professionele fotograaf of bij hem afbeeldingen kon kopen van een fraai landschapje of de Eiffeltoren, was je nu je eigen regisseur. Je kon zelf bepalen hoe je je leven in beeld wilde brengen.

Dat lijkt heel erg op hoe wij dat nu doen op Instagram en Facebook. Ze schetsten altijd een rooskleurig beeld, iedereen lacht

Mattie Boom, conservator fotografie Rijksmuseum

Wat opvalt is dat mensen ook toen vooral de hoogtepunten lieten zien; de feestjes, de uitstapjes. Boom: „Dat lijkt heel erg op hoe wij dat nu doen op Instagram en Facebook. Ze schetsten altijd een rooskleurig beeld, iedereen lacht. Ziekte en ellende zie je weinig op de foto’s van toen, net zoals dat nu buiten de sociale media wordt gehouden.”

Een andere parallel die Boom signaleert is dat het grote aantal amateurs toen, met hun niet aflatende beeldproductie, net als nu een bedreiging vormen voor andere fotografen: „Aan het eind van de negentiende eeuw was er een groep die fotografie wilden verheffen tot kunst – de Picturalisten, die vonden dat hun artistieke foto’s zich konden meten met de schilderkunst. Komen daar ineens al die amateurs met hun gebrekkige techniek en hun achteloze snapshots om de hoek kijken. Nu zie je dat de amateurs het vak van de fotojournalist bedreigen. Elk nieuwsmedium plaatst wel eens foto’s van een amateur, het gaat om enorme aantallen beelden die online worden gedeeld en het is vaak gratis. Dat de fotojournalisten laatst zijn gaan staken is heel begrijpelijk, met die lage tarieven die er voor hun werk worden betaald. Maar ik vrees dat die ontwikkeling niet meer te stuiten is.”

Vijf foto’s, met toelichting van conservator Mattie Boom


Noordzee, circa 1907.
Foto Koningin Wilhelmina

„Wilhemina was een fervent amateurfotograaf”, zegt conservator Mattie Boom. „Mieke Jansen van de Koninlijke Verzamelingen in Den Haag, waar deze foto vandaan komt, schreef erover dat ze haar eerste camera, een Kodak-box, kreeg tijdens Kerst op Paleis Het Loo in december 1888, ze was toen acht. Aan haar Engelse gouvernante schrijft Wilhelmina daarover: „Ik kreeg een apparaat om foto’s te maken, nu kan ik mijn kinderen fotograferen.” Haar kinderen, dat waren haar poppen. Een aantal van haar foto’s werd in 1908 in een eigen zaaltje op de bovenverdieping van het Stedelijk Museum tentoongesteld, in een van de eerste fototentoonstellingen in Nederland. Koninklijke Verzamelingen, Den Haag


Aan boord, Warnemünde, circa 1892.
Foto Willem Frederik Piek jr

De foto is afkomstig uit het album Scraps, het enige bewaard gebleven Nederlandse Kodak-album, dat een verzamelaar in 1973 vond op het Amsterdamse Waterlooplein en later door het Rijksmuseum werd aangekocht. Mattie Boom kwam erachter dat het eigendom was geweest van de familie van Willem Frederik Piek senior, een Amsterdamse bankier en effectenhandelaar. Zoon Willem Frederik junior maakte deze foto van een groep vrienden tijdens een uitstapje naar de Oostzee. Boom: „Hij heeft deze jongens vast gevraagd om te springen. In de handboeken voor amateurs stond dit soort trucjes. Ineens is er zo’n snelle film, zo’n handige camera, de jonge Willem zal daar vast mee geëxperimenteerd hebben.” Rijksmuseum, Amsterdam


Groepsportret met zelfontspanner, 18 september 1887.
Foto J.J.M. Guy de Coral

„Een brede middenklasse kan het zich eind negentiende eeuw ineens veroorloven te reizen in eigen land. Jonge mannen met interesse in nieuwe technologie en de nieuwste gadgets worden lid van de net opgerichte fietsersbond ANWB en wat blijkt: veel van hen zijn ook lid van fotografieverenigingen”, vertelt conservator Mattie Boom. „Tja, je bent gek op de nieuwste snufjes of niet. Door het hele land had de ANWB donkere kamers ingericht voor deze fietsende fotografen, zodat ze onderweg hun foto’s konden afdrukken en hun rolletjes konden wisselen.” ANWB Historisch Archief, Den Haag


Dubbelzelfportret, 1921.
Foto Theo en Nelly van Doesburg

Mattie Boom: „Lange tijd heeft men gedacht dat dit portret van het kunstenaarsechtpaar Van Doesburg was gemaakt door Bauhaus-fotograaf Lucia Moholy. Niet zo gek, het is echt de stijl waarmee zij bekend werd. Ik heb research gedaan naar het beeld en ontdekt dat Theo van Doesburg deze foto zelf moet hebben gemaakt. ‘Een snapshot in de zon’, noemt hij het. Ik denk dat Lucia Moholy dit beeld bij hen heeft gezien en zo haar ‘eigen’ stijl heeft ontwikkeld.” Rijksmuseum, Amsterdam. Aankoop uit het Paul Huf Fonds/Rijksmuseum Fonds

Familie Enthoven op Normandisch strand, 1900.
Fotograaf anoniem

Conservator Mattie Boom vond dit album op een rommelmarkt in Rome en deed voor haar promotie onderzoek naar de herkomst. „Het bleek van de welgestelde Nederlandse familie Enthoven. Fotografie was een hobby voor rijke jongelui – al die rolletjes, platen, kartons, nieuwe camera’s, dat was natuurlijk hartstikke duur. Dat we hier de dochter van de familie met een camera in haar hand zien is best bijzonder. Van de 1.082 namen die ik nu heb vastgelegd van mensen die vóór 1900 hebben gefotografeerd, zijn maar 60 vrouw. Al die fotografenverenigingen met hun enthousiasme voor de nieuwste films en camera’s, het was echt een mannenwereld.” Rijksmuseum, Amsterdam

Iedereen fotografeert: t/m 10 juni in het Rijksmuseum, Amsterdam. Bij de tentoonstelling verschijnt het boek Everyone a Photographer, een bewerking van het proefschrift van Mattie Boom. 39,95 euro