Titel: | En alles daartussen / Foto's: Cor van Weele ; Opmerkingen: Ad de Vries |
---|---|
Medewerker: | Weele, Cor van Vries, Ad de |
Annotatie: | hoofdz. foto's |
Uitgever: | Zaandijk : Heijnis |
Beschrijving: | 103 p 22×22 cm |
The Dutch Photobook describes the relatively recent history of the famed Dutch photobook. Editors Rik Suermondt and Frits Gierstberg chose over 120 of the most significant Dutch photobooks and placed them in the context of developments in photography and society.
The post-Second World War Dutch photobook is unique because of the long tradition of graphic designers and photographers working closely together. It is highly prized abroad, and many photobooks have become part of the collections of museums and private collectors. This book shows the immense variety and allure of the Dutch photobook and makes it accessible to a broad audience.
Six chapters, organized both thematically and chronologically, examine company photobooks , photobooks about youth culture, landscape books, city books, travelogues and autonomous photobooks. For each theme, the 20 most noteworthy books are described and represented by gorgeous illustrations of their covers and parts of their contents.
Despite - or perhaps because - the digitization of photography, the traditional medium of the photo book is (still) enormously popular amongst contemporary photographers. They see the book as the ideal form to present their work and to tell their story. The Dutch photo book has built over the years a certain reputation. The close collaboration between graphic designers and photographers determined in the period after 1945 the quality of the Dutch photo books. Gerry Badger wrote: ": ‘One of the most active photobook cultures in the postwar years was Holland, rivalling and perhaps exceeding even France.”
Fotolexicon, 3e jaargang, nr. 4 (maart 1986) (nl)Tineke de Ruiter: Cor van Weele
Beschouwing
„Ik ben een van de weinigen die de evolutie van de fotografie heeft meegemaakt", zegt Cor van Weele over de ontwikkeling van zijn fotografie. Hij is begonnen in een daglichtatelier als hulpje van de fotograaf. Omdat hij goed kon tekenen mocht hij al snel achtergrondjes - romantische zonsondergangen bij portretten van verliefde paartjes - intekenen op de glasplaten. Ook het gewone retouchewerk werd aan hem overgelaten. Met behulp van schaafmes en potlood moest Van Weele hinderlijke vlekken in het gezicht verdoezelen, wanneer het rood van de huid door het orthochromatische filmateriaal als diepzwart werd weergegeven. Met de komst van de panchromatische film hoefde hij heel wat minder te retoucheren, al gebruikte Cor van Weele zijn als schaafmes dienstdoende glassplinters nog veelvuldig voor het bijwerken van negatieven. Na bij diverse portretfotografen in de leer geweest te zijn is Cor van Weele kort na de oorlog begonnen als zelfstandig portretfotograaf. Een ontmoeting met Edward Steichen, die in 1950 door Europa reisde op zoek naar foto's voor zijn tentoonstelling European Photography, is bepalend geweest voor de ontwikkeling van zijn persoonlijke stijl. Steichens humanistische visie sprak hem zeer aan en Van Weele ging vervolgens vanuit deze optiek fotograferen. Zijn boek En alles daartussen, waarin de mens als individu het thema van een beeldverhaal vormt is bijvoorbeeld niet denkbaar zonder Steichens Family of Man.
Een andere inspiratiebron voor Van Weele vormden de tentoonstellingen Subjektive Fotografie I en II, die in 1951 en 1954 door Otto Steinert werden georganiseerd. De groep fotografen achter deze tentoonstellingen werden in hun motiefkeuze beïnvloed door de naoorlogse abstracte schilderkunst. Ook in Van Weele's fotografie ligt in deze periode de nadruk op de vormgeving, een zekere mate van abstractie en een sterke zwart-wit werking. Hij beschouwt deze uitingen echter niet als eindresultaten maar als vingeroefeningen, zegt hij in een interview in 1955.
Van Weele heeft zijn fotografische visie bovendien ontwikkeld door contacten met architecten, psychologen, filosofen en andere wetenschappers. In de jaren vijftig raakte hij bevriend met prof. Reichling, toenmalig hoogleraar Algemene Taalwetenschap in Amsterdam. Gesprekken met Reichling hebben Van Weele al in een vroeg stadium overtuigd van de kracht van de fotografie als visuele taal. Latere contacten met prof. Peters, docent op de Filmacademie, hebben een semiologische benadering van de fotografie bij hem versterkt. Experimenten met de 'Eye-marker', een apparaat waarmee het proces van waarneming onderzocht kan worden, brachten Van Weele tot zijn credo: „Ieder mens ziet evenveel, maar heeft zijn eigen herkenning naar vorm en inhoud. Van de veelheid die tot ons komt is slechts een gedeelte dat wij waarnemen."
De filosofische benadering van fotografie als taal is in de vormgeving van Van Weele's fotografie duidelijk te herkennen. Zo bouwt de fotograaf vaak bewust een dubbele bodem in en werkt hij met associaties en beeldrijm. Het is zijn overtuiging dat een fotografisch beeld niets overbodig mag bevatten en dat een fotograaf daarom moet abstraheren. „Als je het overal over hebt, heb je het nergens over." Een gevolg van de behoefte aan abstractie is de grote aandacht voor lijn en vlakverdeling en een reductie van grijstonen. Onbelangrijke details laat hij „in het zwart zakken". Het gebruik van contrasten herhalingen, vorm en tegenvorm of juist congruentie en symmetrie door schaduwen en reflecties bepaalt vaak de opbouw van zijn foto's.
Cor van Weele is als portretfotograaf begonnen en dit genre heeft lange tijd zijn voorkeur gehouden. Opgeleid bij Nederlandse portretfotografen als Godfried de Groot en Willy Schurman kwam hij in contact met de internationale portretkunst. De bewondering van met name Godfried de Groot voor de Amerikaanse glamourfotografie deelde Van Weele echter niet; hij keek alleen naar de Duitse portretschool met haar aandacht voor de beeldopbouw. Geposeerde, zeer goed bestudeerde en uitgelichte portretten zijn het resultaat van de opleiding die Van Weele heeft gehad. Ook nu nog werkt hij het liefst met kunstlicht, waarbij hij eigenzinnige uitgangspunten hanteert. Zo houdt hij de rechtermondhoek van zijn zitters vaak in de schaduw, omdat wat hij noemt de „maskertrekken", de nerveuze en onsympathieke trekken zich in het algemeen daar concentreren. Ook houdt hij vast aan de belichtingstijd van drie seconden voor een portret. Zijns inziens is dat de enige juiste uitsnede uit de tijd om een karakteristieke uitdrukking in de ogen vast te leggen. Hij gebruikt bij portretten nog steeds de ouderwetse gummidrukbal, omdat hij zo het moment van de afdruk beter kan bepalen.
Vanzelfsprekend zijn in zijn portretfotografie belichting, posen en entourage in de loop der tijd aan veranderingen onderhevig geweest. Populaire en bewonderde reclame- en filmfoto's dwongen de fotograaf zijn stijl aan te passen. Zo gebruikte Van Weele enige tijd harde spotlights om het filmlicht en de zware schaduwen, die bijvoorbeeld in de film noir gebruikt werden, te imiteren.
In de jaren vijftig maakte hij portretten met zorgvuldig gekozen achtergronden, zoals een mooi ontworpen kleed of schaduwen van takken. De ruimte rond de zitters vulde hij in met attributen en aanduidingen die een persoonlijke sfeer versterkten. Deze vroege portretten fotografeerde hij op formaat 13x18 cm en een 50 cm lens. Hij gebruikte het lange brandpunt vanwege de plastiek die de geringe scherptediepte opleverde. In latere portretten, die hij met een kleinbeeld maakt, ligt de nadruk niet meer zozeer op de pose en de omgeving als wel op de kop zelf. Het model wordt van zeer dichtbij gefotografeerd. Gezichtslijnen en mimiek bepalen op een indringende manier het contact tussen beschouwer en geportretteerde, zoals bij de portretten van mevrouw Calderara en Wessel Couzijn.
Diplomaten, gezanten, kunstenaars, schrijvers en andere bekende en onbekende Nederlanders hebben in de loop der jaren voor Van Weele geposeerd.
Een echte reportagefotograaf is Cor van Weele niet te noemen. Uit zijn foto's spreken eerder een geest van bezinning en een secundair reactievermogen dan het handelen van een snel en primair reagerend fotograaf. Wel heeft Van Weele bezetenheid en vasthoudendheid gemeen met de reportagefotograaf.
Zo maakte hij tijdens zijn krijgsgevangenschap illegale opnamen van zijn kampgenoten en fotografeerde hij eens de artsen nog vlak voor het moment waarop hij voor een operatie onder narcose ging. Door die gedrevenheid krijgen de weliswaar verstilde foto's dan toch enigszins een reportage- karakter.
In opdracht van de Amsterdamse Doopsgezinde Gemeente fotografeerde hij vluchtelingenkampen in Duitsland en maakte hij reportages in Goes en Zierikzee. Samenwerking met journalisten als Wim Alings en Gui Fortgens heeft geleid tot een groot aantal reisreportages, die in bladen als Televizier en Eigen Huis & Interieur zijn gepubliceerd.
Vele Nederlandse musea, kunstenaars en architecten zijn opdrachtgever geweest van Cor van Weele, die als fotograaf om zijn grote vakmanschap bekend staat. Een groot aantal kunstcatalogi zijn dan ook gevuld met de reproducties die Van Weele van schilderijen en tekeningen maakte.
In de jaren zeventig kreeg hij een opdracht van Ger van Elk. Deze vroeg hem de opnamen te maken van figurerende 'diplomaten' voor zijn Missing Persons. De kunstenaar liet daarna een van de aanwezigen in het groepsportret als 'persona non grata' wegretoucheren.
Opnamen voor architecten en beeldhouwers zijn vanzelfsprekend minder reproductief van aard dan opnamen van schilderijen en tekeningen, daar de fotograaf meer kans krijgt om te interpreteren. Bij Van Weele's opnamen spelen de vormgeving en de detaillering van gebouwen en een belangrijkere rol dan de aanwezigheid van mensen in die ruimten.
Van Weele heeft met bijna alle cameraformaten gewerkt, een uitgesproken voorkeur voor bepaalde formaten heeft hij nu niet meer. Wel was hij in de jaren vijftig en zestig lange tijd aan het vierkante formaat (6x6) gehecht. Kenmerkend voor een fotograaf als hij die elk onderdeel van het beeld van te voren in het matglas of door de zoeker bepaalt, is het gebruik van het hele negatief.
In de doka werkt hij met een eigengemaakte ontwikkelaar, een geconcentreerde oplossing gebaseerd op een recept uit de vorige eeuw. In deze oplossing verloopt het proces zeer snel, waardoor zijn drukken krachtig zijn. Al in 1937 heeft Van Weele geëxperimenteerd met Agfa Color Neue-film. Daar de kleuren die de industrie kon leveren hem niet voldeden, is hij echter snel weer overgestapt op zwart-wit werk. Sinds eind jaren zestig werkt hij weer met kleur. Nu echter gebruikt hij diamateriaal en laat de vakhandel er afdrukken van maken.
Al sinds het begin van de jaren vijftig houdt Cor van Weele zich bezig met het overdragen van zijn vakkennis. Zijn opvattingen over fotografie draagt hij uit in de vakpers, door middel van lezingen en vooral door het opleiden van jongeren. In het inspireren van zijn leerlingen om te leren zien schuilt zijn grote kracht.
Zijn onderricht begint altijd met het maken van fotogrammen. Hij vindt dat namelijk de basis om begrip te krijgen van een vorm in het vlak en zo te leren omgaan met twee dimensies. Pas na de fotogrammen mogen zijn leerlingen zich wijden aan de afbeelding van drie dimensies in een plat vlak. Afhankelijk van de duur van zijn cursussen, volgen verdere lessen waarin Cor van Weele zijn visie op het vak aan anderen probeert over te dragen. Zo heeft hij honderden leerlingen, ondermeer op de Filmacademie en de Rietveldacademie en een fotograaf als Wouter van Heusden op weg geholpen.
Cor van Weele's oeuvre wordt gekenmerkt door een constante hoge kwaliteit zonder avant-gardistische tendensen. Door deze gelijkmatigheid en door Van Weele's bescheidenheid is zijn fotografie wat op de achtergrond gebleven. Toch kan hij zich meten met de meeste vakmensen van zijn generatie. Velen hebben geprofiteerd van zijn bijdrage aan het onderwijs in de fotografie in Nederland. Zijn grote vakkennis en zijn didactische kwaliteiten zijn altijd voldoende onderkend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten