zondag 9 juni 2019

Landscapes of the Dead Topographic Photo albums about the Netherlands Bart Sorgedrager Photography


SPRUIT RUUD ( TEXT ) - BART SORGEDRAGER ( PHOTOGRAPHY ) - Landschappen van de dood.
.: Den Haag, VNG uitgeverij, 1993, oblong in-4°, 23 x 24 cm, 82 pp, met kleurillustraties, gekartonneerde uitgeversband met stofwikkel. ISBN 90-322-7902-5 geb.. .

Topografische fotoboeken over Nederland

In de naoorlogse Nederlandse fotoboeken zijn vier belangrijke thema’s te onderscheiden: het veranderende landschap; het bedrijfsleven; de jongerencultuur en de ontwrichtende gevolgen van internationale machtspolitiek en oorlogen op het leven van gewone mensen in verre landen. Verschillende fotografen hebben zich in hun publicaties enthousiast uitgelaten over de tolerantie en het geordende karakter van de Nederlandse samenleving. Anderen plaatsten juist kritische kanttekeningen bij eigenschappen die Nederlanders zichzelf graag toedichten, zoals pragmatisch denken (heldere indeling van het schaarse land), solidariteit met mensen in nood (derde-wereldproblematiek, ontwikkelingshulp) en de overtuiging een nijver en ondernemend volk te zijn. De economische wederopbouw resulteerde vanaf de tweede helft van de jaren veertig in het unieke genre van het ‘bedrijfsfotoboek’. Het  thema van de adolescentie en de jongerencultuur leidde in diezelfde periode tot ‘de beeldroman’, waarmee Ed van der Elsken en Johan van der Keuken tot over de grenzen furore maakten. Fotografen grijpen telkens opnieuw naar de camera om het aanzien van Nederland en de mentaliteit van haar inwoners te herdefiniëren. Tal van uitgaven leveren inmiddels een belangrijke bijdrage aan de visuele geschiedschrijving over ons land en de betrokkenheid van Nederland bij mondiale vraagstukken.

Het landschap en de ruimtelijke ordening zijn steeds terugkerende thema’s in het Nederlandse fotoboek. Het heroïsche adagium ‘God schiep de wereld, de Hollanders schiepen Holland’ inspireert fotografen, uitgeverijen en overheidsinstituten al zo’n zeventig jaar tot publicaties waarin de maakbaarheid van Nederland als kenmerk van nationale identiteit wordt uitgedragen. Van essentieel belang is het in de jaren veertig vanuit Duitsland overgenomen concept van de ‘Raumplanung’.1 Ruimte wordt daarbij als een kunstmatige leegte beschouwd die op een abstracte, driedimensionale manier bewoonbaar moet worden gemaakt en door verschillende groepen mensen voor uiteenlopende doelen moet kunnen worden gebruikt. Typisch Nederlands is het planologisch denken vanuit een schaakbordpatroon met historische en moderne infrastructuur harmonieus op elkaar afgestemd.

Deze opvatting over ruimtelijke ordening keert als thema én als vormprincipe terug in een groot aantal fotoboeken. Reeds in Rondom de Zuiderzee, in 1937 verschenen bij Uitgeverij Contact als deel drie in de reeks De Schoonheid van ons Land, liet Karel Kleijn (1911-1937) de gevolgen zien van de aanleg van de Afsluitdijk en de gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee voor de traditionele vissergemeenschappen. Documentaire foto’s van de verdwijnende klederdracht en het pittoreske aanzien van Volendam en Enkhuizen staan tegenover dynamische opnamen van het moderne watergemaal ‘De Lelie’. Na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog en de watersnoodramp van 1953 verschijnen talloze fotoboeken die aantonen hoe Nederland uit zijn as herrijst en het landschap weer wordt ingericht. De strijd tegen het water vormt onder meer het thema van De Dijken (1954) met foto’s van Carel Blazer en Delta. Stromenland in beweging (1967) van Aart Klein. Bij de laatste uitgave etaleerde Klein zijn grafische stijl in contrastrijk gereproduceerde foto’s van de aanleg van de Zeelandbrug en de Haringvlietsluis en van traditionele versieringselementen bij Zeeuwse boerderijen. In de krachtige lay-out van Hans Barvelink, die de foto’s aflopend en zonder witte tussenstroken tegen elkaar plaatste, wordt gesuggereerd dat er in de provincie Zeeland voldoende ruimte is voor het samengaan van het oude en het nieuwe.

Wanneer begin jaren zeventig de ernst van de milieuproblematiek in bredere kring doordringt en meer mensen de keerzijde van de vooruitgang ontdekken, verdwijnt de belangstelling bij uitgevers en fotografen voor fotoboeken over de ruimtelijke inrichting van Nederland. Het bedreigde landschap wordt niet of nauwelijks gethematiseerd. Populaire, toeristische uitgaven in kleur domineren de markt. Pas eind jaren tachtig verschijnt een nieuwe kijk op het landschap in boeken van fotografen als Hans Aarsman (geb. 1951), Theo Baart (geb. 1957), Cary Markerink (geb. 1951), Hans van der Meer (geb. 1955), Bart Sorgedrager (geb. 1959) en Wout Berger. Deze publicaties onderscheiden zich door een oprechte verbazing over het planmatige karakter en de gedetailleerde vormgeving van de openbare ruimte. Een minstens zo belangrijk kenmerk is de paradoxale combinatie van een expliciet persoonlijke thematiek en een afstandelijke, objectiverende manier van fotograferen. Soms wordt daarbij een kritisch standpunt ingenomen. Zo toont Giflandschap (1992) van Wout Berger en auteur Rob Sijmons het veelal onzichtbare probleem van de bodemverontreiniging door haarscherpe overzichtsfoto’s van met zware metalen en chemisch afval vervuilde bossen, nieuwbouwwijken en (als skibaan) hergebruikte vuilnisbelten ‘contrapuntisch’ aan te vullen met overheidsinformatie over de aangetroffen gevaarlijke stoffen. De beloofde sanering en de reeds met ‘leeflagen’ afgedekte locaties worden letterlijk en figuurlijk tegen het licht gehouden.

In het nieuwe millennium bepaalt de explosieve groei van de vrijetijdsindustrie in belangrijke mate het aanzien van Nederland. In het boek Pret (2002) beschrijft auteur Tracy Metz de ruimtelijke impact van attractieparken en andere ‘funspots’ in het landschap. De fotoreportages van Janine Schrijver (geb. 1966) en Otto Snoek (geb. 1966) illustreren vooral de sociale aspecten van het ‘vermarkten van de natuur en het cultureel erfgoed’. Zo richt Snoek zich met nauwelijks verborgen ironie op de lelijke kanten van het ongebreidelde consumentisme, zoals dikbuikigheid, de manie voor felgekleurde T-shirts en de massale verdwazing tijdens danceparty's en bij het shoppen.

Van de in Pret gesignaleerde opmars van recreatieboerderijen, noodzakelijk om te overleven in tijden van globalisering, schaalvergroting en afschaffing van landbouwsubsidies, naar de stoere lofzang op het boerenleven in het ‘plaatwerk’ Landbouw (1946) van Cas Oorthuys, is een grote stap terug in de tijd die laat zien hoe ingrijpend Nederland in zestig jaar is veranderd. Landbouw was een gezamenlijke productie van uitgeverij Contact en het Agrarisch Fonds van het  Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening. Oorthuys reisde al tijdens de oorlog door Nederland om in alle provincies het boerenleven te fotograferen. Het monumentale, door hemzelf vormgegeven fotodeel toont de grote variëteit aan akkerland en boerderijen en de verschillende werkzaamheden van aardappels rooien tot het kweken van bloembollen. De verbondenheid van de boer met zijn grond staat centraal. De reportage opent symbolisch met een opname vanuit laag standpunt van vier landarbeiders die met vereende krachten een laadbak met bouwgrond ondersteunen. De slotbeelden van interieurs van suiker- en melkfabrieken en laboratoria voor grondonderzoek verwijzen naar de technologische toekomst van de landbouwsector. In krachtig composities, die soms refereren aan de beeldtaal van de Nieuwe Fotografie, wisselt Oorthuys een optimistisch beeld van het boerenleven af met documentaire opnamen van het armoedige bestaan van dagloners. Samen met het door auteur Ir D.J. Maltha geschetste historische perspectief onderstreept de reportage het belang van een gezonde agrarische sector voor de weer opkrabbelende Nederlandse economie.

Het optimistische geloof in de maakbaarheid van Nederland komt pregnant naar voren in Wegen naar morgen (1962), uitgegeven door Meijer’s Pers bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Vereniging van Wegenbouwers. Carel Blazer, die de fotografie verzorgde, visualiseerde de snelheid van de auto onder meer door middel van bewegingsonscherpte. In de levendige lay-out van Mart Kempers (1924-1993) werden de foto’s van bermtoerisme, de eerste files, de bewegwijzering en de aanleg van asfaltwegen op aparte pagina’s samengevoegd. De door de telelens platgedrukte ruimte accentueert de toegenomen verkeersdrukte en de tijdswinst van A naar B. De verbroederende rol van de auto wordt in utopische bewoordingen beschreven door Max Dendermonde:’Eén wereld of géén wereld... Nog is het leven op aarde verbrokkeld, bestaan er overbodige kloven tussen de volkeren, lopen er barsten binnen de naties. Maar aan de horizon rijst reeds het beeld op van de harmonie, van een aarde met een wereldburgerschap voor iedereen. Naar dit beeld zullen de wegen naar morgen ons moeten voeren.’

Anders dan bij Wegen naar morgen ligt het accent het 34 jaar later verschenen Snelweg/Highways in the Netherlands (1996) van Theo Baart en Cary Markerink op de topografie. Baart en Markerink wilden bewijzen dat ‘de snelweg een vergeten landschap is, en meer dan alleen een verbinding tussen twee plekken’.2 Als motto dient de uitspraak ‘Roads no longer merely lead to places; they are places’ van de Amerikaanse geoloog J.B. Jackson. Snelweg heeft het karakter van een inventarisatie. Op iedere dubbele pagina worden verschillende facetten belicht van het Nederlandse hoofdwegennet: files, bruggen, fly-overs, vrachtwagen-chauffeurs, fastfood restaurants, autowrakken en lunchende mensen op parkeerplaatsen. In een grote diversiteit aan stijlen en technieken– zwart-wit, kleur, panorama, onscherpte, beweging, technische camera, kleinbeeld – laten Baart en Markerink zien dat de snelweg is uitgegroeid tot een stedelijke locatie. De lay-out met veel spreads visualiseert het ‘horizontale’ gevoel van het onderweg zijn. Met de voorruit als camerazoeker presenteren zij de auto in de geest van de Franse filosoof/architect Paul Virilio als een  ‘waarnemingsmachine’.3 De door de snelheid gedeformeerde ruimte zorgt voor een landschappelijke ervaring met een geheel eigen schoonheid.

Bij Theo Baart loopt het thema van ordeningsprocessen als een rode draad door zijn oeuvre. Zijn vierde boek Bouwlust (1998) is een uitgebreide studie over de transformatie van het dorp van zijn jeugd Hoofddorp van agrarische gemeenschap naar stad met eigen skyline, vastgegroeid aan Schiphol. De foto’s uit de periode 1977 tot 1997 en de teksten van Willem van Toorn, Tracy Metz, Noël van Dooren, Warna Oosterbaan en Baart zelf bieden een staalkaart aan planologische concepten voor de Haarlemmermeer vanaf haar inpoldering in 1837. Twintig jaar eerder liet Ger Dekkers (geb. 1929) in Planned Landscapes. 25  horizons (1977) eveneens een fascinatie zien voor de leegte van het polderlandschap. In zijn zevendelige sequenties onderzocht Dekkers de ‘landschapswaarneming’ door zijn camera op statief telkens minimaal de verplaatsen. Als locaties dienden Flevoland en de Noordoostpolder. Zowel in de foto’s als in de bladspiegel functioneert de horizon als middenlijn. De strenge landschapsordening bepaalt het formaat en de lay-out van Planned landscapes, dat daarmee de kwaliteiten bezit van een conceptueel kunstenaarsboek.

In andere autonome boekprojecten uit de jaren negentig, zoals Landschappen van de dood (1993) van Bart Sorgedrager en Hollandse velden (1998) van Hans van der Meer, figureren begraafplaatsen en voetbalvelden als onderdeel van het landschap. Beide fotografen deden letterlijk een stap achteruit om de omgeving mee te fotograferen. Hollandse velden is daardoor veel meer dan een documentaire over amateurvoetbal. Van der Meer: ‘Ik zocht locaties waar een wereld op het tweede plan duidelijk aanwezig was. Zo kreeg het Nederlandse landschap een plaats achter het voetbalveld. Als onderwerp is een boerderij of een paard in een weiland een cliché. Achterin het beeld kan het. Ik wilde letterlijk laten zien hoe voetbal deel uitmaakt van onze cultuur en van ons landschap.’4 De wijde omgeving maakt de strijd op afgetrapte veldjes, met rondhollende mannen op middelbare leeftijd en ballen in de sloot, tot een aandoenlijk schouwspel over ‘het menselijke tekort’.

Bij zijn (panoramische) overzichten liet Hans der Meer zich onder meer inspireren door de ruimtelijkheid van de foto’s in Hollandse taferelen (1989) van Hans Aarsman. Een jaar lang reisde Aarsman met een camper en technische camera door Nederland om vanaf hoge standpunten – onder meer het bagagerek van zijn auto – kleine gebeurtenissen in het landschap vast te leggen. De foto’s worden aangevuld met melancholische en tegelijkertijd geestige dagboekaantekeningen over zijn persoonlijke leven en over de vraag wat in Nederland werkelijk de moeite waard is om te fotograferen. Hollandse taferelen heeft de romantische impact van een roadmovie. De existentiële ervaring van het onderweg zijn staat centraal. De in de tekst beschreven gemoedsstemmingen, en niet de topografie, bepalen de volgorde van de foto’s. Het geordende karakter van Nederland komt in alle foto’s terug, maar wordt telkens verstoord door de ‘monologue interieur’ en door surreële details: ingestorte kassen, de ruïneuze aanblik van een ooit modern benzinestation en de eenzame schaduw van de fotograaf over de weilanden aan de voet van een dijk.

Door de subjectieve blik en door de inbreng van autobiografische elementen onderscheiden de topografische landschapsboeken uit de jaren negentig zich van hun opdrachtgebonden  voorgangers uit de jaren veertig, vijftig en zestig. Het uitdrukken van nationale sentimenten en het publiekelijk geven van voorlichting over de ruimtelijke ordening heeft plaats gemaakt voor een artistieke en/of opiniërende positiebepaling. Deze ontwikkeling is tekenend voor de emancipatie van de Nederlandse fotografie.

Rik Suermondt

Gepubliceerd in: Dutch Eyes. A critical history of Photography in the Netherlands, Zwolle 2007

Noten

1. Aaron Betsky, False Flat. Why Dutch design is so good, Londen/New York 2004 p. 86.
2. E-mail Theo Baart, 6 juli 2005
3. Paul Virilio, Horizon-negatief, Parijs 1984
4. E-mail Hans van der Meer, 17 juli 2005

















Geen opmerkingen: