Koos Breukel & Roy Villevoye - Tí
The Asmat in the Indonesian part of New Guinea (previously Dutch New Guinea) is a largely impassable mangrove swamp, roughly the same size as The Netherlands. The native inhabitants still live here, isolated from the rest of the world. Visual artist Roy Villevoye and photographer Koos Breukel visited the small hamlet of Tí together at the end of 2011. This small village is situated on the upper reaches of the Unir river in the northeastern part of the Asmat. Tí can be reached by sailing for three days upriver from the central small sea harbour Agats using a motorised canoe. The people of Tí have been living in the tropical rain forest completely isolated from the rest of the world for generations. However, Indonesia is encouraging the commercial exploitation of the area. For the time being Tí seems to remain unaffected by the economic changes taking place.
Breukel and Villevoye portrayed every single one of the 120 inhabitants. They each made these portraits using their own particular experience, way of looking and background during photography sessions with the villagers which took place simultaneously. Breukel installed a small mobile photo studio whereas Villevoye simply portrayed the villagers outside. The resulting photographs were printed immediately and given to each person. By using the same cameras the material derived from these sessions is equal and interchangeable.
It is fascinating to get so close to the inhabitants of Tí by looking at the photographs. They do not have any other image of themselves than the people around them. Breukel and Villevoye have produced a document of a group of people still living as hunters and gatherers. In this way they have depicted the common origins of every human being. The idea that it concerns a particular group of people living in Papua quickly becomes insignificant. The exhibition shows us an image of a group of people living and surviving together. In this way it becomes a universal images portraying us all.
In the studio of Koos Breukel a wide variety of people come to pose: men, women, the young and the old, students, artists, masters and servants, family, friends and passers-by. Breukel photographs people because he wants to find out if they have suffered some form of injury as a result of setbacks in their lives, and if they have managed to come to terms with this. His work is included in important collections such as Gemeentemuseum Den Haag, Stedelijk Museum Amsterdam, Fries Museum, Caldic Collection, Moma San Francisco and Maison Europeénne de la Photographie in Paris.
Elements and people from Papua New Guinea are an oft recurring theme in the work of Roy Villevoye. He is interested in the functioning of a culture and how it develops in relation to other cultures. His work has often been exhibited, amongst others at Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam, at Stedelijk Museum Amsterdam and at Centraal Museum in Utrecht. His work is part of collections in both the Netherlands and abroad and his films are shown regularly at film festivals.
Elke foto een eigen waarheid
Breukel and Villevoye portrayed every single one of the 120 inhabitants. They each made these portraits using their own particular experience, way of looking and background during photography sessions with the villagers which took place simultaneously. Breukel installed a small mobile photo studio whereas Villevoye simply portrayed the villagers outside. The resulting photographs were printed immediately and given to each person. By using the same cameras the material derived from these sessions is equal and interchangeable.
It is fascinating to get so close to the inhabitants of Tí by looking at the photographs. They do not have any other image of themselves than the people around them. Breukel and Villevoye have produced a document of a group of people still living as hunters and gatherers. In this way they have depicted the common origins of every human being. The idea that it concerns a particular group of people living in Papua quickly becomes insignificant. The exhibition shows us an image of a group of people living and surviving together. In this way it becomes a universal images portraying us all.
In the studio of Koos Breukel a wide variety of people come to pose: men, women, the young and the old, students, artists, masters and servants, family, friends and passers-by. Breukel photographs people because he wants to find out if they have suffered some form of injury as a result of setbacks in their lives, and if they have managed to come to terms with this. His work is included in important collections such as Gemeentemuseum Den Haag, Stedelijk Museum Amsterdam, Fries Museum, Caldic Collection, Moma San Francisco and Maison Europeénne de la Photographie in Paris.
Elements and people from Papua New Guinea are an oft recurring theme in the work of Roy Villevoye. He is interested in the functioning of a culture and how it develops in relation to other cultures. His work has often been exhibited, amongst others at Museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam, at Stedelijk Museum Amsterdam and at Centraal Museum in Utrecht. His work is part of collections in both the Netherlands and abroad and his films are shown regularly at film festivals.
Elke foto een eigen waarheid
Peter Delpeut
Als een fotograaf een natuurvolk als de Asmat op Nieuw-Guinea wil leren kennen, moet hij dan close-ups maken of juist een stap achteruit doen? Koos Breukel en Roy Villevoye onderzoeken het op hun expositie in Foam.
Ik was niet minder dan geshockeerd toen ik hoorde dat beeldend kunstenaar Roy Villevoye met fotograaf Koos Breukel naar de Asmat zou afreizen. Zoals bij een vriendin die het met een foute man aanlegt, want 'hij is zo spannend'. De combinatie leek me een misverstand - Villevoye mocht het gewoonweg niet laten gebeuren.
Achteraf moet ik erom glimlachen. Het bewijst hoe belangrijk het werk van Villevoye voor me is. Als kunst iets vermag, dan wensen we ons toch precies dit: het gevoel dat zonder de ontmoeting met iemands werk je leven er onverdraaglijk anders uit zou zien.
Vanaf 1992 reist Villevoye (1960) geregeld naar de Asmat in Indonesisch Nieuw-Guinea. In Nederland voegen we daar dan altijd 'voormalig Nederlands' aan toe. Die toevoeging zegt veel, want het maakt direct duidelijk dat zo'n bezoek niet zonder voorgeschiedenis is. Het is ge�nfecteerd met een koloniaal verleden; associaties met economische uitbuiting, christelijke bekeringsdrift en volkenkundig studiemateriaal.
Dat klinkt lekker beschuldigend, maar het doet niet helemaal recht aan de verhoudingen. Ook in de koloniale tijd was er sprake van oprechte fascinatie voor de Papoea's, zoals de Asmat-bevolking werd genoemd. Ze werden als een mysterieus, intrigerend natuurvolk gezien: voormenselijk �n gewelddadig (koppensnellers!), maar ook zuiver en onaangeraakt door cultuur (Rousseau was nooit ver weg).
Als Villevoye in 1992 in het postkoloniale Nieuw-Guinea arriveert, zijn die beelden ingewisseld voor nieuwe. De associaties zijn nu doordrenkt van cultuurrelativisme. De Asmat intrigeren in hun verre, onbereikbare oerwouden nog steeds, maar zijn nu vooral een arcadisch volk, onaangeraakt door westers bederf. De koloniale blik is afgeschud, als een slang die van huid wisselt, zo willen de bezoekers graag geloven.
En nu wordt het interessant, want Villevoye arriveert niet als wereldreiziger, goedwillende backpacker of verantwoord antropoloog, maar als kunstenaar - hij legt zich niet neer bij het vanzelfsprekende. Zijn houding is er vooral een van verwondering. Hij stelt de ontmoeting centraal, ontdekt hoe zijn westerse concepten van kleur, geld en loyaliteit op de proef worden gesteld.
Villevoye verzamelt gescheurde T-shirts van westerse snit die de graag naaktlopende Asmat gebruiken als lichaamsversiering. Hij fotografeert zichzelf en zijn (inmiddels) Asmat-vrienden in T-shirts met een afbeelding van Osama bin Laden, die voor de Asmat niets anders dan een man met een baard is. Wat dat zou kunnen betekenen is niet meteen duidelijk, ook niet met een duidende, antropologische blik. Het is de verwarring die hem bezighoudt.
Samen met collega-kunstenaar Jan Dietvorst maakt hij een serie baanbrekende films waarin de verhouding van de westerse bezoekers tot de inheemse Asmat in al haar pijnlijke en hilarische misverstanden wordt ontrafeld. Ze laten zien hoe de uitruil van goederen en geld met de Nederlandse vrienden wordt opgenomen in verhalen over voorouderverering, maar ook een welkome aanvulling van het karige bestaan is. Het is redeneerkunst op hoog niveau, waarin elke droom van onbaatzuchtige zuiverheid (ook die van de bezoekende kunstenaars) in je gezicht uiteenspat.
De foto's, objecten en films die Villevoye uiteindelijk als zijn kunst presenteert, zijn wat mij betreft het enig mogelijke antwoord op de koloniale blik die het werk van eerdere fotografen en filmers kenmerkt. Hij draait de verhouding niet politiek correct om in een gewenst tegendeel, maar beent lichtvoetig de onontkoombare dubbelzinnigheid uit die elke ontmoeting tussen twee mensen uit radicaal verschillende culturen kenmerkt. Niets is meer vanzelfsprekend, elk houvast wordt vakkundig onderuitgehaald.
Dat werkt bevrijdend - zo verging het mij in ieder geval.
Schedelmeting
Maar waarom zou Koos Breukel (1962) daar ook niet aan blootgesteld mogen worden? Is hij niet die fenomenale fotograaf van onvergetelijke portretten? Leest hij niet als geen ander de groeven in het gelaat, de littekens van ieders verleden, tovert hij niet iets naar boven op die gezichten wat door geen ander ooit gezien is? Waarom zou hij met zijn talent niet het geheim van de Asmat kunnen ontsluieren?
Ja, waarom eigenlijk niet? Omdat, zo dacht ik er tenminste over toen de twee kunstenaars samen op reis waren, Breukel in een lange traditie van westerse portretkunst staat die dezelfde is als die van de koloniale fotografen. Portretten als een vorm van schedelmeting. Het rembrandteske licht van slavenfotografie, of, om het minder beladen te maken, jazzfoto's, fijne zwarte karakteristieke koppen.
Daarmee wil ik de traditie waarin Breukel fotografeert niet wegzetten als onethisch. Ik wil alleen maar zeggen dat het een (briljante) voortzetting van de portretkunst in de westerse schilderkunst is: het postrenaissancistische individu gevangen in zijn meest kwetsbare momenten, de ziel betrapt in verf en sinds de negentiende eeuw in fotografische emulsies.
Die portretten, dat zijn wij, Europeanen, ze zijn een deel van ons zelfbeeld geworden. Wij geloven deze zielvangers, wij kennen de betekenis van een geheven kin, een omfloerst oog, het gebogen hoofd. Die iconografie is onze identiteit, daar kunnen we mee lezen en schrijven.
Maar de verademende kracht van de foto's van Villevoye is nu juist dat hij van die iconografie afziet. Hij probeert zijn fotoapparatuur zo neutraal mogelijk te gebruiken. Hij schept ruimte, ontdramatiseert en laat ons de Asmat ontmoeten zoals ze zijn. Dat idee zou Breukel alleen maar te grabbel kunnen gooien.
Villevoye en Breukel zijn teruggekeerd uit de Asmat met een gezamenlijk project, T�, genoemd naar het dorp waar zij beiden alle 120 inwoners hebben gefotografeerd. Het is een boek geworden en een tentoonstelling die nu in Foam te zien is. Een kunstwerk waar hun beider handtekening onder staat, geen losse, individuele foto's.
Hoewel. Je hoeft geen verstand van fotografie te hebben om te herkennen wie welke foto heeft gemaakt. Maar het intrigerende is dat door de gezamenlijke presentatie iets gebeurt wat naadloos past in de conceptuele traditie van Villevoye: vanzelfsprekendheden worden onderuitgehaald.
Voor westerse begrippen is T� het einde van de wereld. Je moet er met een gemotoriseerde kano drie dagen rivieropwaarts voor varen. Zowel in boek als Foam staan de bewoners op de hoge, modderige oever ons op te wachten. De wereld is eeuwig groen van de jungle en bruin van het rivierwater en de modder. Daar wonen 120 mensen, waarvan de meesten nooit verder dan de kleine kring van dit dorp zijn geweest. Toch hebben ze westerse kleren, fleurige blouses of vergeelde voetbalshirts.
Zowel Breukel als Villevoye verloochenen hun stiel niet. Breukel bouwde een miniem studiootje in de openlucht, lichtte zijn modellen uit met een reflectiescherm, schoot veelal close-ups, instrueerde de blikrichting, streelde de huid met licht. Villevoye nodigde zijn modellen uit op de rivieroever, gebruikte de groene jungle (hun natuurlijke habitat) als achtergrond, kadreerde meestal ten voeten uit met veel ruimte links en rechts.
Tot zover de individuele foto's, want de kracht van T� is niet gelegen in de individualiteit van die foto's, hoe mooi de meeste ook zijn. Het intrigerende is dat die foto's met elkaar in gesprek gaan.
Niemand lacht
In het boek is die dialoog nogal heftig. Waar de foto's van Villevoye keer op keer suggereren dat we de Asmat beter leren kennen als we een stap achteruit doen, daar schreeuwen die van Breukel je toe dat het geheim alleen van dichtbij is te vinden. Zo werkt het omslaan van een bladzijde, realiseer ik me. Elke foto op zich doet zijn zegje, poneert zijn eigen waarheid, om een pagina later te worden weersproken.
De blik van Breukel lijkt in het boek die van een vampier, die zijn modellen hun ziel ontfutselt. Ze zijn als wassen beelden in zijn licht. Veelbetekenend zijn de ogen, zoals de traditie wil de spiegel van de ziel. Maar wat spiegelen deze ogen? Keer op keer de fotograaf zelf, in kleine vierkantjes zichtbaar, als pupillen die je niet naar binnen laten kijken, maar terugkaatsen. Alsof de Asmat zich gewillig laten instrueren, maar tegelijkertijd zeggen: 'Wie ik ben zul je nooit te weten komen.'
De foto's van Villevoye worden er alleen maar rustiger door, de verstandhouding tussen fotograaf en model lijkt gelijkwaardiger. Totdat je je realiseert dat niemand lacht. De modellen van Villevoye staan daar maar zo'n beetje, als voor een staatsieportret, gevangen in een vreemde angst, met gedachten die niet te lezen zijn. De kleren die ze dragen zijn niet hun dagelijkse goedje, heb ik me laten vertellen. Villevoye had ze nog niet uitgenodigd, of ze gingen zich al omkleden. Het naakte natuurvolk dofte zich op voor Villevoye.
In de tentoonstelling hangen de foto's naast en boven elkaar, je kunt er meerdere in ��n blik overzien. Het effect is opmerkelijk. De dialoog blijft bestaan, maar zonder dat beide fotografen elkaars waarheid onderuit proberen te halen. Er ontstaat iets wat ik niet anders dan als zachtmoedig kan omschrijven, al maakt dat de boodschap niet minder scherp.
In zijn essay in het boek suggereert Hans den Hartog Jager dat de Asmat de overwinnaars zijn: ze zijn van zichzelf en niet van de fotografen. Ik geloof daar niks van. Voor mij is nu juist de grote les van expositie en boek dat de Asmat van Breukel en Villevoye zijn, dat ze voor beiden model zijn, geformatteerd naar de uitgangspunten van de fotograaf.
Van de portretten van Koos Breukel verwachtte ik niet anders. Maar de foto's van Roy Villevoye had ik nooit zo ingeschat. Daarin ligt ook precies de moed van dit project. Door de duivel mee op reis te nemen, heeft Villevoye de duivel in zichzelf durven bloot te geven. En door zich aan elkaar te spiegelen, toont zowel Breukel als Villevoye zich in zijn uiterste kwetsbaarheid.
Ik ben blij dat ze samen op reis zijn gegaan.
Als een vampier ontfutselt zijn blik modellen hun ziel
Info: Koos Breukel & Roy Villevoye - T�. T/m 19 juni in Foam. Boek Koos Breukel & Roy Villevoye, T� (Lecturis & Van Zoetendaal, euro 35). Inl. foam.org
Foto-onderschrift: Uit de serie T�: Orsina Pungg�, NN, Poera Gib�n, Yuli Gib�n, Musa Gib�n [kepala desa] (links) en Yuli Gib�n. Uit de serie T�: Yano Sak�r (links) en 's Morgens vroeg.
Foto-onderschrift: Uit de serie T�: Orsina Pungg�, NN, Poera Gib�n, Yuli Gib�n, Musa Gib�n [kepala desa] (links) en Yuli Gib�n. Uit de serie T�: Yano Sak�r (links) en 's Morgens vroeg.
Op dit artikel rust auteursrecht van NRC Handelsblad BV, respectievelijk van de oorspronkelijke auteur.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten