zaterdag 12 november 2016

Steel Cathedral in Disrepair North Korea Eddo Hartmann Photography


Setting the Stage: Pyongyang sees photographer Eddo Hartmann and North Korean art specialists Koryo Studio collaborate on a project documenting the North Korean endeavour to shape the ultimate socialist city and the lives of the people in it. In any socialist regime, architecture plays a key part in the process of building up a new social and political environment. The project was shown at "Museum Huis Marseille"  Amsterdam and at the Seoul Museum of Art.


Fotodocument
 
Staalkathedraal in verval
 
Vrij Nederland • 9 november 2016
Ooit vormde de staalsector de ruggegraat van de Noord-Koreaanse economie. Hoogovens en staalfabrieken gelden in Noord- Korea als kathedralen van de industriële vooruitgang. Staalarbeiders zijn er de hogepriesters van een onwrikbaar geloof in de vooruitgangsgedachte. Nog steeds voert de Noord-Koreaanse kunst staalarbeiders op als heroïsche figuren die de krachten van de natuur bedwingen en plooien naar de wil van de...
Lees verder

SETTING THE STAGE: PYONGYANG, NORTH KOREA
02 Apr 2015 - Floriek Landeweerd

Wat krijg je als journalist te zien in een land dat afgesloten is van de buitenwereld? Eddo Hartmann bezocht de perfect georganiseerde, aangeharkte en socialistische stad Pyongyang. Een stad waar de mensen niet beter weten, dan de maatschappij waarin zij leven, in hun ogen is de stad waarin zij leven volmaakt. Het eten is het lekkerste eten ter wereld. De grote leider van het land is uitermate intelligent en bijzonder breed getalenteerd, zo heeft hij honderden opera’s en duizenden boeken geschreven. Daarnaast zorgt hij voor prachtige muziek, mooie gebouwen, zwembaden en parken, kort gezegd: hij geeft de inwoners alles wat zij nodig hebben.

Althans, dit is wat je hoort wanneer je als toerist of journalist iemand op straat aanspreekt. Leider Kim Jong-un wordt als God aanbeden, dit wordt op de peuterschool al bij kinderen in geprogrammeerd; via dansjes en liedjes leren zij hoe belangrijk het leger en de grote leider is. Noord-Korea, een land waar al 70 jaar een politiek experiment in stand wordt gehouden. Hartmann reisde met organisatie Koryo-Tours naar de hoofdstad van Noord Korea, waar sinds 1946 niet-communistische invloeden en elke vorm van religie worden geweerd, onderdrukt en dodelijk worden afgestraft. Het mysterieuze land weet een perfect gestileerd beeld aan toeristen en journalisten te tonen, in de serie Setting the Stage: Pyongyang, NorthKorea, toont Hartmann het beeld zoals hij dit op zijn strikt georganiseerde reis op een dienblad voorgeschreven kreeg.


Deze twee geheel bronzen beelden van de twee vorige generatie grote leiders van het land, links Kim il-sung en rechts Kim Jong-il. zijn te zien op de Mansu heuvel.Uit dankbaarheid voor de leiders worden hier felgekleurde bloemen voorgelegd: het lijken wel Hindoestaans of Boeddhistisch bloemenoffers. Voor het maken van een foto van de beelden, dien je een diepe buiging te maken. Big Brother is watching you. De beelden mogen alleen recht van voren in zijn geheel gefotografeerd worden.


Rijen vol met flatgebouwen, het ene gebouw nog fiercer dan de andere. Na de Koreaanse oorlog (1950-1953) is deze stad snel opgebouwd, destijds waren dit moderne gebouwen. In de tussentijd lijkt er echter niet veel veranderd en is modern wel het laatste waar je aan denkt bij dit aanzicht: de gebouwen vormen een grauw en deprimerend geheel. De beelden die Hartmann, onder strikt toezicht, weet vast te leggen doen denken aan een arthouse film, die je in een achteraf bioscoop in Parijs bekijkt. Een decor dat voor weinig geld op de kop is getikt, omdat het eigenlijk al veel te oud is. Een oude metro uit Duitsland, interieurs geheel van marmer in combinatie met glimmend metaal. De vergane glorie van in de toekomst, want als een sciencefiction verhaal is er het alziend oog, waardoor je continu in de gaten wordt gehouden. Dit alziende oog zit verstopt in de portretten en beelden van de grote leiders, maar ook in de blik van de politieagent en zelfs in die van de vriendelijke gids. Een staat waarin iedereen elkaar in de gaten lijkt te houden, uit angst om opgepakt te worden. Doordat de inwoners al vele generaties leven in deze socialistische staat is het voor hen haast onmogelijk om buiten de vaste kaders te denken. Om een beter beeld te krijgen van de Koreanse denkwijze lees ik op de website Ted het verhaal van een jonge vrouw die Engelse les heeft gegeven op een afgesloten school voor de elite van Noord-Korea. Wanneer zij haar leerlingen de opdracht geeft een essay te schrijven blijkt dit eigenlijk buiten de manier van denken te staan. Een essay, met je eigen ideeën, waarin je argumenten geeft en dingen tegen elkaar afweegt. De jonge Koreanen hebben dit niet geleerd, zij hebben namelijk altijd maar een waarheid voorgeschoteld gekregen. Uiteindelijk staan de essays van de leerlingen vol kritiek tegenover McDonald’s, Amerika en zelfs tegenover het feit dat de Engelse juf te weinig rijst eet.

Noord-Korea, een land dat in zijn geheelheid lijdt aan smetvrees, de inwoners poetsen dan ook continu hun kleding, parken en gebouwen op. Het internet wordt voor de inwoners schoon gehouden van slechte kapitalistische invloeden. De grootste ellende achter deze utopische staat is echter onzichtbaar gemaakt, want dat is alles behalve rein. Een strafkamp, zo gruwelijk dat iedere vorm van verdraagzaamheid en tolerantie even netjes is weggepoetst als al het andere. Noord-Korea ontkent het bestaan van de kampen, maar satellietbeelden liegen er niet om.

Hartmann weet met zijn gestileerde beelden vragen op te roepen. Ondanks dat hij zich netjes aan de regels heeft gehouden houdt hij met deze tentoonstelling het gesprek rondom Noord Korea actueel en in leven. De expositie Eddo Hartmann - Setting the Stage: Pyongyang, North Korea is tot 7 juni 2015 te zien bij fotomuseum Huis Marseille aan de Keizersgracht in Amsterdam.







woensdag 9 november 2016

Views & Reviews I’m not afraid of Heights I’m afraid of Falling Paris Texas Wim Wenders Photography


PARIS, TEXAS / Wim Wenders (Director), Sam Shepard (Writer), Chris Sievernich (Editor)
1984, Berlin, 511 pages, 193 x 240 x 23




by David H. Schleicher

Let’s go for a drive.

…Paris

Texas!

Paris, Texas

Putting the two words together is something of an oxymoron.  A comma between them becomes a pregnant pause.  Two places couldn’t be further apart than Paris and Texas.  We can’t seem to come to terms with its existence as a real place…but then we see a picture of that barren stretch of land.  For a man named Travis and his son Hunter it becomes the center of their universe, the origin of all things, a place achingly unreachable, alive only in their dreams where they long to be with a woman named Jane in a faraway land where the purchase of a remote plot of dirt represents the key to a happiness that could never be.

It’s a place that can only exist as an “idea   ——-   of her…love…family…redemption…the movies.”

As I recently announced on my own ever-expanding list of favorite films, and soon to be registered in the Best Films of the 1980’s polling at Wonders in the Dark, Wim Wender’s 1984 Palme D’Or winning Paris, Texas is hands-down my pick for the greatest film of the decade.

I decided to revisit Paris, Texas, which I only saw for the first time back in 2005.  It was one of those weirdly magical movie-watching experiences.  I was flipping through the channels on TV and came across it totally unaware of its existence before that moment, not realizing I had missed the first thirty minutes or so…but I was instantly transfixed.  By the end of the movie, I was beside myself and re-watched the entire film from the beginning the very next day when it was rerun.  Shortly thereafter I purchased the DVD and re-watched it yet again.

Dont give me that look...Ive been waiting for you forever in PARIS TEXAS.

Jane is not a fancy woman…that’s only her in a movie.

Looking back on my original review, I’m surprised I didn’t see fit to mention the following:

Ry Cooder’s unforgettable and blisteringly unique film score that travels across the desert along with Wim’s camera and hits all the right chords.  Only Anton Karas’ zither score from The Third Man or Jonny Greenwood’s moody strings from There Will Be Blood could possibly outrank Cooder’s high-water mark for originality in film music composition.
The beautiful photography of the LA hills and valley and the Houston cityscape.  One will always be scorched by the photography of the barren desert, but these haunting shots of civilization are equally as powerful.
Some great movie moments when Travis becomes entranced watching the shadow of an airplane move across the ground as it takes off or when he attempts to walk his son home from school after the maid gives him lessons on being a “rich father/poor father”.  Both of these scenes are brilliant and simple examples of a director telling his story and revealing something about the characters through what is seen in camera — the classic “show, don’t tell” move.
Hunter’s fascination with “space” revealed in his ramblings about the Big Bang and time travel while on the road with Travis…or his perfectly 80’s LA kidspeak where he’s always on the verge or pre-irony and innocent precociousness and clips phrases by saying things like “I want to come with” instead of “I want to come with you” and “Night” instread of “Good night.”
In my original review I failed to name the writers (a most grievous sin from a fellow writer) — L. M. Kit Carson and Sam Shepard — who were later honored in my post on The Best Screenplays of All Time.
There’s also a pensive and quiet suspense that is only experienced on repeat viewings when you know everything is slowly building up to that moment when Hunter spots Jane for the first time at the bank…and then Travis follows her to that down-and-out Houston neighborhood with the Statue of Liberty mural on the back wall by the dumpsters, and he enters the peep-show where the audience finally meet Kinski’s Jane in person.  On first viewing you expect a show when she appears, but on repeat viewings you hold your breath…for all that conversation.  “You can just talk…she’ll listen.”

In the years since first seeing it, my love for it has only grown, and any time it is mentioned — oh, how I became tinged with meloncholy when I learned it was rumored to have been Kurt Cobain’s favorite film, and oh, how I laughed the other day when it was referenced in a skit from The State (finally on DVD), and yes, I could probably set the record for  x hours straight spent talking about Paris, Texas — I get an immense feeling of satisfaction.

Yes…Paris, Texas…I’ve been there, and it is wonderful.  If you’ve never been, you’ll never know…so visit soon and visit often.  When you layover in Houston, we’ll be waiting for you at The Meridian…room 1520.

Written by David H. Schleicher

And I would walk 500 miles...just to be in Paris, Texas again.

MOVIE REVIEW
'PARIS, TEXAS' FROM WIM WENDERS

By VINCENT CANBY
Published: October 14, 1984
A most peculiar-looking figure wanders slowly but with purpose across the bleached expanse of a southwestern American wasteland. He wears a dusty, double-breasted suit, shoes so ragged they no longer qualify as footwear, a dirty shirt with a filthy but neatly knotted necktie, plus a maroon baseball cap. He stops, drinks the last of the water from a plastic container and continues his journey. From nowhere to nowhere.

When, eventually, he stumbles into a seedy little trailer camp, he collapses before he can open a soft-drink bottle. The man, who refuses to talk, is more or less threatened back to life by an ominous, German-accented doctor who, going through the man's pockets, finds a Los Angeles telephone number, which he calls.

These constitute the opening scenes in Wim Wenders's initially promising, new ''road'' movie, ''Paris, Texas,'' written by Pulitzer Prize- winning playwright Sam Shepard (''Buried Child''), whose screenplay was adapted by L. M. Kit Carson. The movie, the winner of the grand prize at this year's Cannes Festival, will be shown at 8:30 tonight at Avery Fisher Hall to conclude the 22d New York Film Festival at Lincoln Center, and will open here commercially some time in November.

The desert derelict is eventually identified as Travis (Harry Dean Stanton), whose younger brother Walt (Dean Stockwell), a prosperous manufacturer of road signs, flies from Los Angeles to Texas to reclaim the brother who has been missing and presumed dead for four years.

As Travis and Walt begin their long drive back to Los Angeles - Travis sitting silently in the back while Walt drives, ''Paris, Texas'' looks as if it's going to be another classic Shepard tale about sibling relations, explored most effectively in Mr. Shepard's current Off Broadway hit, ''Fool for Love,'' and in his ''True West,'' which recently concluded a long run at the Cherry Lane Theater. Travis and Walt could be first cousins to the brothers in ''True West,'' in which one brother is a foul-mouthed, possibly psychotic thief and the other an uptight, fastidious fellow who aspires to become a screenwriter.

''Paris, Texas'' begins so beautifully and so laconically that when, about three-quarters of the way through, it begins to talk more and say less, the great temptation is to yell at it to shut up. If it were a hitchhiker, you'd stop the car and tell it to get out.

''Paris, Texas'' has the manner of something to which too many people have made contributions. One problem may be that Mr. Shepard is the kind of writer who writes best when he writes fast. No matter how serious he is, he's also funny. His art - and his temperament - do not seem to adjust well to the sort of long, collaborative process by which movies are made. ''Paris, Texas'' seems to be a movie that's been worried to death.

Though Mr. Wenders is fascinated by the American scene, as he has shown in his ''Alice in the Cities,'' ''The American Friend'' and ''Hammett,'' his feeling is as much the result of his knowledge of American movies as of the first-hand experience out of which Mr. Shepard writes. He has a sense of humor, but it's more theoretical than actual.

The first half of ''Paris, Texas'' is Shepard at his best, as, gradually, Travis begins to respond to Walt during the drive to California. At one point, Travis shows Walt a snapshot of a scrubby field in Paris, Texas.

Walt: ''How come you got a picture of a vacant lot in Paris, Texas?''

Travis: ''I bought it.''

Walt: ''You bought a picture of a vacant lot?''

Travis: ''I bought the lot.''

Travis, it turns out, believes that he was conceived in Paris, Texas, and he's always had the dream of one day moving there with his wife, Jane, who has been missing almost as long as Travis, and their small son, Hunter, who has been living with Walt and his wife, Anne, since his parents disappeared.

What has Travis been doing during these last four years, and where is Jane? I've no doubt that, left to his own devices, Mr. Shepard would have come up with a resolution to these mysteries that would have provided a far more satisfactory payoff than the one arrived at by the playwright working in collaboration with the director and Mr. Carson. Mr. Shepard's method is to distill from ordinary experiences and feelings a reality that is so dense it appears to be surreal.

This is exactly the quality that illuminates the first half of ''Paris, Texas,'' when Travis, back in the middle-class environment of Los Angeles, attempts to establish some sort of connections with Hunter, played with enormous, comic self-assurance by Mr. Carson's seven-year-old son, also named Hunter.

Life in the small Los Angeles house is not easy for any of them. Anne (Aurore Clement) is afraid that if Travis takes the boy away, it will somehow threaten her marriage to Walt. Walt is torn by his affection for his older brother, for the boy and for his wife. The boy can't reconcile having a foster father he adores and a real father he doesn't know and whose shabby appearance is - well - embarrassing to him in front of his friends.

Travis is at loose ends. He can't sleep and, on his first night back, he spends the entire night shining every pair of shoes in the house.

The film is wonderful and funny and full of real emotion as it details the means by which Travis and the boy become reconciled. Then it goes flying out the car window when father and son decide to take off for Texas in search of Jane (Nastassja Kinski), Hunter's long-lost mother. Everything suddenly becomes both too explicit and too symbolic. It's not giving anything away to reveal that what the movie - rather tardily - seems to be all about is the difficulty in communication between men and women, nor that the sequences in which this is demonstrated are awful.

Mr. Stanton, who can be seen currently in the riotous ''Repo Man'' and will be remembered for, among other things, his performance in John Huston's ''Wild Blood,'' is a marvelous Shepard character. Every foolish endeavor in American history appears to be written in the deep lines and hollows of his face. There is a gentleness about him that at any moment may erupt in inexpicable violence.

Mr. Stockwell, the former child star, has aged very well, becoming an exceptionally interesting, mature actor. Miss Clement, whose French accent is a bit thick for someone who is supposed to have been living in California for a few years, is also moving as Walt's baffled wife. Miss Kinski, however, is memorably miscast. The more she tries to act, the worse her performance becomes, which is more than unfortunate, considering the importance of her scenes to the end of the film.

Prominent in the supporting cast are Bernhard Wicki, the German director who appears as the menacing doctor early in the movie, and John Lurie, one of the stars of ''Stranger Than Paradise,'' who does a tiny walk-on here for Mr. Wenders, who was one of the earliest supporters of that Jim Jarmusch film.

As photographed by Mr. Wenders's long-time associate, Robby Muller, ''Paris, Texas,'' a French-German co-production made in this country, looks great. However, the film, at best, is extremely diluted Sam Shepard.

The Cast PARIS, TEXAS, directed by Wim Wenders; written by Sam Shepard; adaptation by L. M. Kit Carson; photography by Robby M"uller; edited by Peter Przygodda; music by Ry Cooder; produced by Don Guest. At Avery Fisher Hall, as part of the 22d New York Film Festival. Running time: 145 minutes. This film has no rating. Travis Harry Dean Stanton Jane Nastassja Kinski Walt Dean Stockwell Anne Aurore Clement Hunter Hunter Carson Doctor Ulmer Bernhard Wicki Carmelita Socorro Valdez Crying Man Tom Farrell Slater John Lurie Stretch Jeni Vici Nurse Bibbs Sally Norvell Rehearsing Band The Mydolls


Geïmproviseerd meesterwerk Paris, Texas 
door Marcel van den Haak6 januari 2007

Een man in pak loopt door de woestijn. Het pak is verfomfaaid, de man draagt een baard van een paar weken en heeft een petje op tegen de zon. Dit is de openingsscène van Paris, Texas (1984) en dit is ook het eerste idee waarmee regisseur Wim Wenders en scenarioschrijver Sam Shepard in de zomer van 1982 aan het verhaal begonnen. Een man die door de Mojave-woestijn dwaalt zonder dat duidelijk is waar hij vandaan komt of waar hij naar toe gaat.

Wenders en Shepard konden die zomer nog niet bevroeden dat ze twee jaar later een meesterwerk zouden afleveren waarmee ze een Gouden Palm zouden winnen. Het verhaal kwam met horten en stoten tot stand, zo blijkt uit Wenders' audiocommentaar op de dvd, en ze hadden nog geen idee waar ze zouden eindigen toen ze al met filmen waren begonnen. Een riskante onderneming dus, waar geen Hollywoodstudio zich ooit aan zou wagen. Maar Paris, Texas is een Duits-Franse coproductie, en in Europa had Wenders met onder meer Der Amerikanische Freund en Im Lauf der Zeit al genoeg krediet opgebouwd om het vertrouwen van de producenten te winnen.

Onvoorstelbaar

Het is onvoorstelbaar dat Paris, Texas onder deze omstandigheden toch zo goed heeft uitgepakt. Toen de eerste helft van de film gedraaid werd, wist geen van de betrokkenen waarom de man (gespeeld door de vooral van bijrollen bekende acteur Harry Dean Stanton) door die woestijn liep en zweeg in alle talen. Waarom zijn broer (Dean Stockwell) al vier jaar taal noch teken van hem en zijn vrouw vernomen had en waarom hun zoontje bij die broer was achtergelaten. Dat is lastig om te acteren, maar de scènes met de twee broers die elkaar na al die jaren weerzien worden er niet minder om. Alleen achteraf, met de kennis over het vreemde productieproces, zie je dat de acteurs eigenlijk nog geen idee hadden waar ze mee bezig waren.

Toen de scènes in de woestijn en in Los Angeles – waar de man zijn inmiddels bijna achtjarige zoontje (Hunter Carson) terugziet en er een langzame toenadering tussen hen ontstaat – gedraaid waren, was het einde van het script bereikt. Schrijver Shepard was inmiddels met een andere film bezig (als regisseur), waarop Wenders besloot in zijn eentje het vervolg te schrijven. De cast en crew kregen twee weken vrij. Vanaf dat moment had het finaal mis kunnen gaan. Er was een verzameling prachtige scènes, niet in het minst door het felgekleurde camerawerk van Robby Müller en de lome gitaarmuziek van Ry Cooder, maar met een afgeraffeld tweede deel heb je natuurlijk geen goede film.

Vader-zoonfilm

Na een kunstgreep – vrouw van broer weet meer, maar had het nooit iemand verteld – kan Stanton gericht op zoek gaan naar zijn vrouw, en hij neemt zoonlief mee. Op basis van het ruwe script van Wenders improviseren de twee er in de auto op los, met veel verhalen van het joch over astronomie. Ook hier zakt de film wonderwel niet in. Van een film over de relatie tussen twee broers is het een vader-zoonfilm geworden, en een heel goede. Subtiel, zonder al te veel sentiment. Begeleid door imponerende beelden van een spaghetti aan wegen en viaducten, die de desolate woestijn uit het begin van de film hebben vervangen.

Shepard was op tijd terug om het laatste deel van Wenders' schetsen, dat zich afspeelt in Houston, in sneltreinvaart nader uit te werken. De acteurs (Stanton en Nastassja Kinski, die zijn teruggevonden vrouw speelt) kregen vervolgens drie dagen de tijd om de nieuwe tekst uit hun hoofd te leren. Deze haastklus mondt uit in een van de hoogtepunten uit de filmgeschiedenis, waarvan ik inhoudelijk niets zal prijsgeven. Maar een twintig minuten durende dialoog in een op z'n zachtst gezegd ongewone omgeving, met langdurige close-ups van de luisterende in plaats van de sprekende partij, en een onafgebroken emotioneel shot van acht minuten, dat is simpelweg filmmaken op zijn best. "Als ik de film nu gemaakt zou hebben, zou ik veel vaker gesneden hebben," zegt Wenders twintig jaar later, "mensen zijn zo snel verveeld tegenwoordig." Godzijdank dateert deze film uit 1984 en kunnen we er nu nog, op dvd, van genieten.











maandag 7 november 2016

Views & Reviews Eugène Atget’s lost Photographs of Paris Photography


Eugène Atget’s lost photographs of Paris

An important portfolio of images by Eugène Atget, one of the ‘founding fathers’ of modern photography, was thought to have been lost — until it was rediscovered ‘almost by chance’ among the archives of the artist André Derain

When the descendants of André Derain found a portfolio, hidden in the artist’s former Paris home, they had little idea of how important their discovery would turn out to be. Inside were works by Eugène Atget, one of the ‘founding fathers’ of modern photography, whose work had a profound influence on Derain’s own compositions.

Born in 1857, Atget first began taking photographs in 1890, documenting the architecture of Paris’s streets, from door handles to monuments and shop windows. Specialist Elodie Morel explains, ‘He wanted to make an inventory of the city, which could then be used by artists in their paintings.’ Atget’s work soon caught the eye of some of the great names in art history, including Man Ray and Georges Braque, who became collectors of his work.

Eugène Atget (1857-1927), Pont Neuf, 1902-1903. Titré et numéroté 4654 au crayon (verso), imagefeuille 22.2 x 17.8 cm (8¾ x 7 in), (2). Estimate €8,000-12,000. This lot is offered in Photographies on 10 November 2016 at Christie’s in Paris

In this video Geneviève Taillade, André Derain’s niece, describes the moment she discovered Atget’s photographs. ‘I thought they were beautiful,’ she says, ‘but didn’t realise they had been taken by such a prestigious artist.’ Certain images in the portfolio reveal complicity between Derain and Atget, who are believed to have been friends: a photograph of the Pont Neuf  (above), re-emerges at the same angle in an engraving by Derain.

‘What I love about my work is that opportunity to find links with the past — to go back in time to a bygone era, and discover a story,’ says Morel. In establishing the affinity between these two great artists, this story is also ‘a discovery for the history of photography’, she adds. ‘This collection has been referenced many times but had never seen the light of day — until now.’

Foto's Eugène Atget sprankelen nog steeds
(Un)common Places: Stephen Shore, Korrie Besems, Eugène Atget. T/m 11 mei in Nederlands Foto Instituut, Witte de Withstraat 63, Rotterdam. Open: di t/m zo 11-17u. Catalogus: ƒ 20.
Eddie Marsman
29 maart 1997

Dat fotografie zo simpel kan zijn, denk je telkens weer bij het zien van de foto's van Eugène Atget. Neem die welke hij omstreeks 1900 maakte in de rue Mouffetard in Parijs. Café Aux Vieux Chêne staat erop en, zij het maar voor de helft, een drogisterij plus het poortje naar een binnenplaats. Dat is het wel zo'n beetje. En al trekt dat café veel aandacht, je kunt niet zeggen dat de foto erover gaat - de foto gaat over alles tegelijk: in één oogopslag is het bij elkaar geveegd, zelfverzekerd en toch alsof het nauwelijks is gezien.

Op dezelfde bijna achteloze manier zou Atget enkele jaren later de rue Montorgeuil samenvatten in een foto van restaurant Au Rocher de Cancale en Hôtel Lavalette met haar waterval van stenen en houten trappen. Het is Eugène Atget in een notedop: alledaags, vanzelfsprekend en onopgesmukt.

Bij leven was hij een tamelijk onbekende straatfotograaf die in de rust en het egale licht van de ochtend systematisch de straten van zijn woonplaats Parijs afschuimde, op zoek naar 'zestiende- tot en met negentiende-eeuwse architectuur in de oude straten; historische en bijzondere huizen; fraaie façades en deuren, betimmeringen en deurkloppers; oude fonteinen; houten en gietijzeren trappen; interieurs van alle kerken (overzichten en details)', aldus een in 1920 door hemzelf opgestelde lijst. Inmiddels wordt de Fransman (1857-1927) allerwege beschouwd als de voorloper van de moderne, dat wil zeggen zich van ieder schilderachtig effect afkerende, fotografie.

Zijn foto's vormen momenteel het hartveroverende middelpunt van een expositie in het Nederlands Foto Instituut, waarin voor het eerst (op één na) alle in openbare Nederlandse collecties aanwezige Atgets bij elkaar worden gebracht: tien foto's in totaal (op één na vintage prints), afkomstig uit het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum in Amsterdam, het Van Abbe Museum in Eindhoven en het Prentenkabinet van de RU Leiden. Een tweede grote bijdrage bestaat uit een serie moderne afdrukken uit het Parijse Musée Carnavalet die een minder bekende kant van Atget laten zien; de foto's die hij maakte in de zone, de verfomfaaide rafelrand buiten de oude stadswallen met haar armoedige steegjes en geïmproviseerde bouwsels. Jammergenoeg valt het drukwerk van deze foto's vanwege het gebruik van hedendaags barietpapier (het klassieke daglichtpapier zou geëigender zijn geweest) nogal tegen: ze ogen somber en vlak, waar de oorspronkelijke afdrukken ondanks de opgetreden vergeling nog altijd sprankelen in toonschaal en detaillering.

Het werk van Atget vormde een inspiratiebron voor de meest uiteenlopende fotografen, van Walker Evans in het Amerika van de jaren dertig tot het duo Bernd en Hilla Becher in het Duitsland van nu. En ook de eveneens in het NFI exposerende Amerikaanse new topographer Stephen Shore en de Nederlandse Korrie Besems hebben het nodige van hem opgestoken. Besems presenteert ruim twintig Poolse stadstaferelen in kleur, in 1995 gemaakt op plekken waar de sporen van de Tweede Wereldoorlog en daarop volgende jaren van verwaarlozing zichtbaar zijn. Van Shore zijn tachtig stedelijke landschapsfoto's uit de jaren zeventig te zien van steegjes, achtertuintjes, kruispunten en parkeerplaatsen.

Evenals Atget begeven Shore en Besems zich bij voorkeur naar onooglijke locaties en hanteren ze een onnadrukkelijke stijl van fotograferen - al krijgt het resultaat ook bij hen als vanzelf een mysterieuze aantrekkingskracht. Uncommon Places noemt Shore zijn plekken niet voor niets. Het NFI koos het als titel voor de complete tentoonstelling, zij het dat het wel het ontkennende voorvoegsel tussen haakjes plaatste; alsof iemand de subtiele essentie van het origineel zou kunnen ontgaan.

Er is een cruciaal verschil tussen de oude Atget en zijn navolgers. Zijn werk heeft een authenticiteit die vandaag de dag nog slechts te benaderen is. Want waar zijn onnadrukkelijkheid een intuïtieve was, is ze voor de moderne fotografen een doelbewust streven. Hun werk is veel nadrukkelijker gefotografeerd, zoals ook mag blijken uit de soms wat krampachtige manier waarop Shore zijn foto's van menselijke aanwezigheid probeert te ontdoen en Besems, zich schikkend in het onvermijdelijke, ze juist stelselmatig een rol geeft in het brandpunt van haar foto's. Bij Besems zoeven kinderen op skateboards over het troittoir, wordt een stoep geschrobt en zeult een man met boodschappentassen tussen het metershoge onkruid en de gehavende gevels van de Ulica Wodna. En al mag het resultaat er zijn, het geeft haar foto's een anekdotische lading die ver verwijderd is van de nulgraad van de fotografie die Atget gestalte gaf.










zondag 6 november 2016

Views & Reviews See the Ugly Side of Street Life De Amsterdammers Maarten van der Kamp Photography


“De Amsterdammers” – A view on the capital from photographer Maarten van der Kamp
Words by Anne Dirks

Together with his Leica camera photographer Maarten van der Kamp wandered the streets of Amsterdam, often up to eight hours a day. The images he collected show a contemporary look on the city of Amsterdam. This Saturday his book “De Amsterdammers” will make its debut.

Das Mag presented him as ‘one of the last bohemians of our time’. The photographer spends most of his days wandering the streets of Amsterdam and capturing her tenants and visitors. His images are raw and often unpleasant to look at, but at the same time show a sense of beauty that every city-dweller can relate to; kissing couples as well as streams of tourists, fast-food restaurants, and small backlit streets. Iconic places like the Damstraat and Waterlooplein play a supporting role in small interactions with the people passing by.

Maarten van der Kamp worked as a journalist, tried to write a book at some point and became an alcoholic and a model, often at the same time, before pursuing his photography passion. Now he collects moments of unprepared beauty in the streets of Amsterdam.

His first book of photographs ‘De Amsterdammers’ will be presented this Friday/today at the Vriend van Bavink, where all pictures are on display until November 19th. All 150 images will be for sale on opening night.


Deze fotograaf laat de lelijke kant zien van het straatleven
Boek ‘Fotografie van mooie mensen is er zat’, vindt Maarten van der Kamp. Hij heeft de lelijke kant van het leven gezien en deinst er in zijn straatfotografie ook niet voor terug.
Rosan Hollak
3 november 2016
‘Ik stond al negen jaar kurkdroog, afgezien van Nieuwjaarsdag dan. Ik dacht dat ik het inmiddels wel had geleerd, en toen was er ineens toch een uitglijder.”

Fotograaf Maarten van der Kamp (35), die vandaag zijn fotoboek De Amsterdammers presenteert, had het een maand geleden even heel moeilijk. Zonder dat hij het van tevoren had zien aankomen, greep hij naar de fles. „De spanning werd me te veel. Mijn foto’s werden eindelijk uitgegeven. Ik was euforisch, wist even niet meer waar ik het moest zoeken. Dus ging ik drinken, een paar weken lang, tot ik in de gaten kreeg dat ik er echt mee moest kappen.” Een vriendin bood hulp. „Bij haar heb ik drie dagen en nachten liggen rillen en zweten, toen was het er uit.’’

Maarten van der Kamp

Maarten van der Kamp doet er niet geheimzinnig over. Ja, hij heeft een Charles Bukowski-imago en inderdaad, hij is een manisch type. Maar sinds hij in 2007 de fles heeft vervangen voor de camera, is hij een stuk wijzer geworden. Daarom begrijpt hij die recente terugval ook niet zo goed. „Ik heb er lang over nagedacht. Toen ik ooit begon met drinken, was ik nog heel jong. Nu ben ik precies twee keer zo oud, ik heb wel het een en ander geleerd, toch overkomt het me weer. Misschien heeft het toch met faalangst te maken. Tegen het advies van iedereen in, ben ik op straat gaan fotograferen.” Bijna dagelijks zwerft hij rond in de stad met een camera. Het helpt hem zijn hoofd helder te houden. Het maakt hem trots, dat zijn foto’s nu worden gepubliceerd. „Ik heb heus wel een hoge pet op van mezelf, maar het kwam er nooit uit, ik maakte nooit iets af en was daardoor voortdurend gefrustreerd.”

Dat hij in 2000 begon met drinken, had te maken met een te snelle carrierèstart. Niet als fotograaf, maar als schrijver. „Op mijn zestiende won ik voor een essay op school de Kunstbende-prijs. Het jaar erop kreeg ik een column bij dagblad Trouw.” Halverwege dat jaar werd hij ook door (voormalig) uitgeverij Vassallucci benaderd om een roman te schrijven. „Ik las eigenlijk nooit een krant of boek, maar ik dacht: ‘oké, dit doe ik dus’.” Het ging hem allemaal soepeltjes af. „Niemand veranderde ooit iets aan mijn columns, op de hoofdstukken voor mijn roman kreeg ik ook nooit commentaar.”

Twijfelen aan alles

Totdat er ineens een e-mail van de uitgeverij kwam. „Een redacteur schreef: ‘leuke, onderhoudende teksten, maar ik mis een verhaallijn’. Dat kwam hard aan. Ineens dacht ik: ‘help, het gaat dus niet vanzelf.’ Ik begon aan alles te twijfelen. Die roman heb ik ook nooit meer afgemaakt.” Hij was 17 toen hij begon met drinken. Een paar biertjes per dag leek aanvankelijk onschuldig, maar al snel werd het meer. Veel meer. „Als ik drink, is het ook alleen dat. Alle dagen zijn ermee gevuld. Vanaf het moment dat ik opsta, tot ik ’s avonds omval. In die periode wilde ik ook altijd dat er in de avond in de ijskast minstens vier halve literflessen bier zouden staan voor de volgende ochtend. Als er geen drank was, lag ik soms een dag in foetushouding te wachten tot een vriend of iemand anders me weer hielp aan wat geld voor meer drank.”

In die periode verhuisde hij regelmatig. Van de woonboot van zijn vader naar vrienden waar hij in de woonkamer onder een kapot raam sliep. Daarna verbleef hij weer bij een andere vriend en tenslotte woonde hij samen met zijn vriendin. „We trouwden, maar in 2007 gingen we alweer uit elkaar. Mijn alcoholgebruik had daar zeker mee te maken.”

In dat jaar besloot hij op te houden met drinken. Hij begon als assistent bij verschillende fotografen te werken en met zijn camera door de binnenstad van Amsterdam te zwerven. „De manier waarop ik fotografeer is het beste te vergelijken met autorijden. Ik kijk vooruit, schat in wat iemand gaat doen, welke kant hij oploopt, wanneer hij opkijkt, of ik zelf snel naar links of rechts moet uitwijken. Als alles samenvalt, krijg je het juiste moment te pakken.”

Maarten van der Kamp

Hij verdiepte zich meer in de basistechnieken van de fotografie en besloot in 2013 alleen nog maar analoog te werken. „Ik vind het fijn om mijn negatieven in een mapje te hebben. Daar kan iemand over duizend jaar nog een keer met een lampje doorheen schijnen.”

Van der Kamp richt zijn camera vaak op vreemde snuiters en figuren die aan de zelfkant van de samenleving leven. Iets wat hij misschien ook wel in zichzelf herkent. Hij zegt vooral geïnspireerd te zijn door de straatbeelden van fotografen als Gary Winogrand en Tony Ray-Jones.

Op veel van zijn zwart-witfoto’s – die hij in zijn eigen doka afdrukt – kijken mensen niet bepaald vrolijk in de camera. Dat komt ook doordat ze duidelijk in de gaten hebben dat er een foto van hen wordt genomen. Neem de vrouw die met een chagrijnige blik in een banaan bijt, of de oudere heer die met zijn wandelstok geërgerd de lens in blikt. Dat gewone, alledaagse leven op straat observeren, en dan net even de rare types eruit pikken, dat is ook wat Van der Kamp het leukst vindt. „Niet dat ik mensen altijd onflatteus neerzet, maar inderdaad, soms kijken ze best zuur. Daar kan je ook niet onderuit. Mensen worden soms ook boos. Het is me al een keer overkomen dat iemand probeerde mijn camera in de gracht te gooien. Dat maakte me best van streek, ik ben niet bepaald een held.”

Maarten van der Kamp

Van der Elsken en Parr

De foto’s doen soms denken aan de Amsterdamse straatfotografie van Ed van der Elsken uit de jaren tachtig of de beelden die Martin Parr in diezelfde periode maakte van de Britse arbeidersklasse in New Brighton. Parr zette de mens vooral neer als een consumerend, onverschillig wild beest. „Ook de premier eet op straat wel eens een kaassoufflé. Fotografie van mooie mensen is er zat. Ik wil het omgekeerde laten zien. Ik ben geen type Ryan McGinley die met een compact camera zijn mooie vriendinnetjes fotografeert. Ik wil me afzetten tegen dat soort romantiek.”

Hij is dan ook benieuwd hoe mensen zullen reageren op zijn fotoboek, want vast niet iedereen zal blij zijn met het resultaat. „Het liefst leg ik iemand vast op het moment dat hij mij wel al ziet staan, maar nog net niet doorheeft dat er een foto wordt gemaakt. Dat valt niet altijd goed. Ik ben een keer door een vrouw achtervolgd. Ze liep vanaf de Oude Hoogstraat tot aan de Nieuwmarkt achter me aan terwijl ze bleef schreeuwen: ‘Hij heeft een foto van me genomen.’ Dat voelde echt heel ongemakkelijk, maar ja, ik heb natuurlijk wel de wet aan mijn kant. Je mag op de openbare weg alles fotograferen. Dus ik dacht: ‘Tja, ik val mensen lastig op straat, dan mag zij ook gek doen.”

De Amsterdammers, Maarten van der Kamp, uitgeverij Das Mag i.s.m. Top Notch




Daniël van der Meer - Portret door Maarten van der Kamp

Daniël van der Meer (1986) is samen met Toine Donk oprichter en uitgever van Das Mag. In november 2016 brengen ze samen met TopNotch De Amsterdammers uit, het eerste fotoboek van de straatfotograaf Maarten van der Kamp (1981). Voor de Salon koos hij zeven plekken die Maarten heeft vastgelegd.

 1. Koningsplein

Koningsplein - (c) Maarten van der Kamp

De werkwijze van Maarten bestaat uit het rondlopen door de binnenstad van Amsterdam, met in zijn ene hand zijn Leica M6, 35mm Summicron en in zijn andere een flesje cola. De afgelopen jaren heeft hij – zo heeft hij zelf uitgerekend – in totaal 600 marathons gelopen, 70.000 foto’s genomen en 700 liter cola gedronken. Om een beeld te krijgen van zijn ritme: bekijk deze korte documentaire, waarin toevallig ook wordt vastgelegd hoe hij deze man met pijp, bril en duikbril fotografeert – met een flesje cola in de hand.

2. Nieuwezijds Voorburgwal

Nieuwezijds - (c) Maarten van der Kamp

In het boek De Amsterdammers staat ook een weergaloos essay van de Mexicaanse schrijfster Valeria Luiselli, die dieper ingaat op de foto’s van Maarten. Dus bij deze foto haal ik graag Luiselli aan:

“De jongens op de foto zien er een beetje verwilderd uit, sommige zelfs wat onverzorgd, en allemaal zijn ze uiterst bedreigend in hun explosieve, elektrische, pre-erotische schoonheid. Achter hen is op een bijna onzichtbare winkelpui het woord ‘Muchachomalo’ te lezen. In het Nederlands betekent het niets, maar in het Spaans betekent het ‘Badboy’. De term op de glazen pui achter de scholieren als een tedere ironie. Muchachomalo: een label dat onhandig aan de jongens is blijven hangen, misschien nog wel een te grote term voor hun kleine lichamen en korte levens. Een misfitlabel, precies zoals het schooluniform– stropdas, jasje, leren schoenen – een beetje onbeholpen hun toekomstige volwassenheid simuleert, maar toch niet helemaal gepast lijkt.”

3. Nieuwezijds Voorburgwal

Nieuwezijds - (c) Maarten van der Kamp

“Maarten tekende op zijn zestiende een boekcontract, ging van school, raakte aan de drank, belandde in een modellencarrière – tot hij in elkaar werd geslagen op straat -, en werd straatfotograaf”

Maarten heeft de grote kracht om alles wat opzichtig lelijk is met veel gevoel te fotograferen, zonder het te willen romantiseren. Maarten heeft zelf ook meegemaakt hoe het is om heen en weer te schieten in een wereld van grote schoonheid en eindeloze lelijkheid: nadat hij op zijn zestiende een contract voor een roman tekende, ging hij van school, bleek geen roman te kunnen schrijven, raakte aan de drank en bleef dat acht jaar lang, deed weinig tot niets, behalve het hebben van een modellencarrière die werd afgebroken toen hij op straat in elkaar werd geslagen, en vond uiteindelijk zijn weg naar boven door de Amsterdamse straatfotografie.

4. Oude Doelenstraat

Oude Doelenstraat - (c) Maarten van der Kamp

Ik ben inmiddels redelijk vaak getuige geweest van Maarten in actie. Als je erop let, zul je hem ook nog steeds veel zien rondlopen met een camera om z’n nek. Wat me telkens weer opvalt: Maarten ziet simpelweg veel meer dan ik doe en hij fotografeert sneller dan dat hij praat. Zijn camera is behendiger dan hijzelf. Ook bij deze foto; een jonge vrouw fietst op hoge snelheid door een kleine straat en in die ene miniseconde ziet Maarten dat ze op datzelfde moment haar haar aan het borstelen is. Zelfs zij heeft niets door.

5. Damrak

Damrak - (c) Maarten van der Kamp

In een interview vertelde Maarten waarom hij juist in de Amsterdamse binnenstad fotografeert:

‘Mijn foto’s gaan over mensen die toevallig in Amsterdam zijn, en dan ook nog eens in een centrum dat alleen bewoonbaar is voor multimiljonairs, en platgelopen wordt door toeristen en mensen die overdag niets te doen hebben. Op het Damrak voelt iedereen hetzelfde: we moeten hier zo snel mogelijk weg. Dat maakt het de ultieme plek van onvoorbereide schoonheid.’

6. Oudezijds Voorburgwal

Oudezijds Voorburgwal - (c) Maarten van der Kamp

Deze wil ik er gewoon bij omdat het laat zien dat zelfs de drukste plekken tot stilstand kunnen worden gebracht met de juiste foto.

7. Geldersekade

Geldersekade - Maarten van der Kamp